In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Vandaag
Laptop/smartphone en microfoon!
Lessonup.app > pincode
Binas en boek
Leerdoel 1-9
Lesstof: 2.1, 2.5, 3.1 blz 86 en 3.3
Examenopdrachten
Vragen stellen
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel 1-2 (2.1)
Ik kan organisatieniveaus gebruiken om een biologisch begrip concept in het juiste kader te plaatsen
Ik kan beredeneren wat ‘leven’ is
Slide 2 - Tekstslide
De botten en spieren zorgen samen voor de emergente eigenschap: beweging.
Op welk organisatieniveau komt dit tot uiting?
A
Weefsel
B
Orgaan
C
Orgaanstelsel
D
Organisme
Slide 3 - Quizvraag
Levenskenmerken: bacterie, schimmel, plant, dier
Welke van de termen zijn geen levenskenmerken?
Bewegen
Groeien
Reageren op prikkels
Slapen
Sterven
Stofwisseling
Voortplanting
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoel 3-4 (2.1)
3. Ik kan (met binas) celorganellen herkennen 4. Ik kan de functie van celorganellen beschrijven
Slide 5 - Tekstslide
Celorganellen herkennen + functies benoemen
Binas 79ABCD
Slide 6 - Tekstslide
Leerdoel 5 (2.5 en 3.1 blz 86)
5. Ik kan (met binas) aan de hand van kenmerken de verschillende rijken van elkaar onderscheiden en herkennen
Slide 7 - Tekstslide
Als de aarde bij een aardappelplant gedeeltelijk wegspoelt, kan een aardappel boven de grond komen. Het gedeelte boven de aarde wordt groen. Dit komt doordat plastiden in elkaar overgaan. Welke verandering bij plastiden treedt op?
A
chloroplasten worden chromoplasten
B
chloroplasten worden leukoplasten
C
leukoplasten worden chromoplasten
D
leukoplasten worden chloroplasten
Slide 8 - Quizvraag
Bestudeer de afbeelding. Het oogdiertje is een protist, een eencellig eukaryoot organisme met unieke kenmerken. Geef aan om welke reden het organisme geen plant, dier, schimmel of bacterie is.
Slide 9 - Open vraag
Sommige organismen, waaronder planten, kunnen door fotosynthese zelf hun organische stof maken. Hoe noem je deze organismen?
Slide 10 - Open vraag
Leerdoel 6-7 (2.1 en 3.3)
6. Ik kan uitleggen wat de rol is van het celmembraan 7. Ik kan de verschillende varianten van transport benoemen en herkennen
Slide 11 - Tekstslide
Wat is geen functie van het celmembraan
A
Stoot sommige stoffen af
B
Ankerpunt voor celskelet
C
Maakt stoffen kleiner
D
Bind aan hormonen
Slide 12 - Quizvraag
De amoebe eet hier een bacterie, welke vorm van transport is dit?
Slide 13 - Open vraag
Leerdoel 8-9 (3.3)
8. Ik kan beredeneren hoe watertransport door de celmembraan verloopt (osmose) 9. Ik kan uitleggen hoe cellen reageren op een hyper-, iso-, of hypotone omgeving
Slide 14 - Tekstslide
A
Isotoon
B
Hypertoon
C
Hypotoon
Slide 15 - Quizvraag
Men legt enkele cellen uit een normale aardappel in gedestilleerd water. Wat gebeurt er met de osmotische waarde van de cellen? En met de turgor?
A
De osmotische waarde en turgor veranderen niet.
B
De osmotische waarde neemt af en de turgor neemt toe
C
De osmotische waarde en turgor nemen af.
D
De osmotische waarde en turgor nemen toe.
Slide 16 - Quizvraag
Een bepaalde plantencel heeft een turgor die maximaal is. Hij verandert niet meer van grootte. Is de osmotische waarde buiten de cel groter dan, kleiner dan of gelijk aan die in de cel?
A
Gelijk
B
Kleiner
C
Groter
Slide 17 - Quizvraag
H3-examenopdracht 1: Door inlaten van zeewater in het Volkerak zou de algenbloei bestreden kunnen worden. Wat is het effect op de cellen van de blauwalgen als zij in contact komen met zeewater?
Slide 18 - Open vraag
H3-examenopdracht 3: Bij langdurig zweten verlies je veel vocht. Drinken kan dit vochtverlies opheffen. Het zweet dat je verliest, bevat in vergelijking met het lichaamsvocht, minder zouten. Een isotone sportdrank heeft dezelfde osmotische waarde als onze lichaamsvloeistof.
Leg uit dat deze osmotische waarden niet meer gelijk zijn na de inspanning, waarbij men 1,8% van het lichaamsgewicht aan vocht heeft verloren.