11-03-2022 4TL herhaling hfst 8 en 9

Herhaling hfst 8 en 9
Bloed 
& Afweer en bescherming
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hfst 8 en 9
Bloed 
& Afweer en bescherming

Slide 1 - Tekstslide

Waaruit bestaat bloed?
  • Bloedplasma
  • Bloedcellen

Bloedcellen zijn:
  • Rode bloedcellen
  • Witte bloedcellen
  • Bloedplaatjes

Slide 2 - Tekstslide

Rode bloedcellen
  • Vervoeren zuurstof door je lichaam
  • Zuurstof hecht vast aan hemoglobine
  • Hemoglobine is een rode kleurstof in de rode bloedcellen

Slide 3 - Tekstslide

Witte bloedcellen
Bestrijden ziekteverwekkers   
  • Witte bloedcellen type 1:    Eten de ziekteverwekkers op (vreetcellen)
  • Witte bloedcellen type 2:    Maken afweerstoffen (antistoffen)

Slide 4 - Tekstslide

Type 1
Type 2

Slide 5 - Tekstslide

Bloedplaatjes
  • Stofje in bloedplaatjes zorgen dat het stollingseiwit fibrinogeen wordt omgezet in fibrinedraden. 
  • In de fibrinedraden blijven rode bloedcellen hangen.
  • Dit heet bloedstolling

Slide 6 - Tekstslide

Rode beenmerg
  • Bloedcellen zijn na een paar maanden versleten
  • Je lichaam maakt dus constant nieuwe bloedcellen aan
  • Dit gebeurt in het rode beenmerg (platte beenderen)

Slide 7 - Tekstslide

Hoe vervoert het bloed stoffen?
  • Je bloed neemt stoffen op, vervoert die stoffen, en geeft ze ergens anders weer af.
  • Opname en afgifte van stoffen gebeurd in de haarvaten.

Slide 8 - Tekstslide

Transport via rode bloedcellen
  • Rode bloedcellen vervoeren zuurstof.
  • Dit gebeurt met behulp van hemoglobine
  • Zuurstof bindt zich vast aan de hemoglobine en laat ergens anders weer los.

Slide 9 - Tekstslide

Verbranding

Slide 10 - Tekstslide

Formule verbranding

Slide 11 - Tekstslide

Het bloedvatenstelsel
Al je bloedvaten samen vormen je bloedvatenstelsel. In de afbeelding zijn de haarvaten niet te zien. 

Meestal hebben de slagaders en de aders de naam van het orgaan waarnaar ze toegaan of waar ze vandaan komen.

Door je armslagaders stroomt bloed naar je handen toe en door je beenaders stroomt bloed uit je benen terug naar het hart.

Slide 12 - Tekstslide

Slagaders
  • Bloed stroomt vanaf het hart naar de organen toe. 
  • Grootste slagader in het lichaam is de aorta.
  • Dikke gespierde wand. 
  • De meeste slagaders zijn vernoemd naar het orgaan waar ze heen gaan.

Slide 13 - Tekstslide

Haarvaten
  • In de organen vertakken de slagaders zich in kleine dunne bloedvaatjes (haarvaten).
  • Vervoeren bloed door de organen.
  • Afgifte en opname van stoffen.
  • Bloed stroomt langzaam.

Slide 14 - Tekstslide

Aders
  • De haarvaten komen bij elkaar in aders.
  • Aders vervoeren het bloed vanaf de organen terug naar het hart.
  • Bevatten kleppen en een dunne wand.
  • De meeste aders zijn vernoemd naar het orgaan waar ze vanaf komen.

Slide 15 - Tekstslide

In de slagaders.....
A
stroomt zuurstofrijk bloed van het hart weg
B
stroomt zuurstofarm bloed van het hart weg
C
stroomt zuurstofrijk bloed naar het hart toe
D
stroomt zuurstofarm bloed naar het hart toe

Slide 16 - Quizvraag

Welke letter geeft een slagader weer?
A
Q
B
R
C
S

Slide 17 - Quizvraag

Het hart

Slide 18 - Tekstslide

Welke taken heeft de lever?
1. De lever zorgt voor afbreken en omzetten van stoffen.

2. De lever maakt stoffen.

3. De lever slaat stoffen op. 

Slide 19 - Tekstslide

Nieren
1. Het lichaam heeft 2 nieren.
2. De nieren liggen aan de achterzijde in de buikholte.
3. 2 urineleiders verbinden de nieren met de urineblaas.

Slide 20 - Tekstslide

Hoe werken de nieren? 
1. Via de nierslagaders komt er bloed met afvalstoffen de nier binnen.
2. In de nierschors zitten miljoenen filtertjes, deze halen de afvalstoffen uit het bloed
3. Het niermerg bevat buisjes, die de afvalstoffen met water opvangen ==> = urine
4. De urine gaat via het nierbekken en de urineleiders naar de urineblaas

Slide 21 - Tekstslide

Maakt bloedvat 1 deel uit van de grote bloedsomloop of van de kleine bloedsomloop?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine Bloedsomloop

Slide 22 - Quizvraag

Hoort dit diagram bij de grote of de kleine bloedsomloop?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 23 - Quizvraag

Opdracht hart inkleuren
1. geef met pijlen aan hoe het bloed stroomt
2. Kleur alle onderdelen die zuurstofrijk zijn rood
3. Kleur alle onderdelen die zuurstofarm zijn blauw
4. Geef met pijlen de stroomrichting aan

Slide 24 - Tekstslide

Het hart

Slide 25 - Tekstslide

Hfst 9 afweer en bescherming
  • 9.1 De huid
  • 9.2 Infecties bestrijden
  • 9.3 Ziekten bestrijden
  • 9.4 Bloed- en orgaandonaties
  • Soa's

Slide 26 - Tekstslide

Waaruit bestaat je huid?
Je huid bestaat van buiten naar binnen uit 3 lagen:

  • Opperhuid
  • Lederhuid
  • Onderhuids bindweefsel

Slide 27 - Tekstslide

Lederhuid
In de lederhuid liggen :
Haren in de haarzakjes
  • Talgklieren
  • Zweetklieren
  • Bloedvaten
  • Zintuigen (warmte-, koude-, tast- en pijnzintuigen).

Slide 28 - Tekstslide

Opperhuid
De opperhuid bestaat uit 2 lagen.
  • De hoornlaag: De bovenste laag, bestaat uit dode huidcellen en slijt af. De hoornlaag beschermt je tegen ziekteverwekkers, vuil en uitdroging.
  • De kiemlaag: Zit onder de hoornlaag. Hier worden nieuwe huidcellen gemaakt. In de kiemlaag zitten ook pigmentcellen.

Slide 29 - Tekstslide

Pigment
1. Pigmentcellen in de kiemlaag maken pigment.
2. Pigment zijn kleine bruine kleurstofkorreltjes in de huid die je huidskleur bepalen.
3. Door het pigment kan de uv-straling minder diep de huid binnendringen en beschermt tegen uv-straling dat huidkanker kan veroorzaken 

Slide 30 - Tekstslide

Hoe word je immuun?
Witte bloedcellen maken antistoffen tegen lichaamsvreemde antigenen.
  • Dit is actieve immunisatie
  • Ben je zelf besmet geraakt? Dan is dit natuurlijke immuniteit.
  • Ben je gevaccineerd? Dan is dit kunstmatige immuniteit.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Begrippenlijst

Antibiotica: medicijnen dat de groei van bacteriën remt of bacteriën doodt.

Antigeen:
Structuur aan de buitenkant van een cel. Hieraan kan een witte bloedcel zien of de cel een ziekteverwekker is of een cel van het eigen lichaam

Antistof:
Klein eiwit dat door witte bloedcellen gemaakt wordt om ziekteverwekkers uit te schakelen


leren!

Slide 34 - Tekstslide

Verschillende bloedgroepen

Slide 35 - Tekstslide

Je lichaam maakt antistoffen tegen antigenen die jij niet hebt

Bloedgroep A maakt anti-B

Bloedgroep B maakt anti-A

Bloedgroep AB maakt geen antistoffen

Bloedgroep O maakt anti-A en anti-B


Krijg je het verkeerde bloed bij een bloedtransfusie dan klontert het bloed samen, de patiënt kan dan doodgaan.

Slide 36 - Tekstslide

Andere bloedgroepen
Wat zegt de + of - ?

Naast de A, B, O bloedgroepen, is er ook een Resusfactor.

Onze bloedcellen kunnen ook het resusantigeen hebben. Je bent dan Rh+.

Wanneer je geen resusantigenen hebt ben je Rh-.

Slide 37 - Tekstslide

Resusfactor bij zwangerschap
resuskindje!

Slide 38 - Tekstslide

Bloedgroepbepaling
3 x testserum:
serum met anti-A
serum met anti-B
serum met antiresus

1 druppel serum met 1 druppel bloed en goed mengen.


Slide 39 - Tekstslide


Julia laat testen welke bloedgroep ze heeft.
Ze nemen een druppel bloed en druppelen hier anti-A en anti-B in. Ze zien dat haar bloed klontert bij als er anti-B in komt, bij anti-A gebeurd er niets. Welke bloedgroep heeft ze?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 40 - Quizvraag

Uitleg

Bloedgroep A maakt anti-B

Bloedgroep B maakt anti-A


Krijg je het verkeerde bloed bij een bloedtransfusie dan klontert het bloed samen. Bij Julia zien ze dat haar bloed klontert bij als er anti-B in komt, bij anti-A gebeurd er niets. Haar bloed maakt dus zelf ook anti-A, dus heeft ze bloedgroep B.

Slide 41 - Tekstslide

Verschillende bloedgroepen

Slide 42 - Tekstslide

Loes wil haar bloedgroep weten. Bij een bloedgroepbepaling gaat haar bloed klonteren bij anti-A, maar niet bij anti-B en anti-R.
Wat is de bloedgroep van Loes?
A
B-positief
B
B-negatief
C
A-positief
D
A-negatief

Slide 43 - Quizvraag

Uitleg

Bloedgroep A maakt anti-B

Bloedgroep B maakt anti-A


Krijg je het verkeerde bloed bij een bloedtransfusie dan klontert het bloed samen. 

Bij de bloedgroepbepaling van Loes gaat haar bloed klonteren bij anti-A, maar niet bij anti-B en anti-R. Haar bloed maakt dus zelf ook anti-B en anti-R (anti-resus). Dus heeft ze bloedgroep A en is ze resus negatief.

Slide 44 - Tekstslide

Thijs wil zijn bloedgroep weten.
Bij een bloedgroepentest is er bij geen enkele antistof klontering (anti-A, anti-B en anti-Resus).
Wat is Thijs zijn bloedgroep?
A
AB+
B
AB-
C
O+
D
O-

Slide 45 - Quizvraag

Uitleg

Bloedgroep A maakt anti-B / Bloedgroep B maakt anti-A


Krijg je het verkeerde bloed bij een bloedtransfusie dan klontert het bloed samen. 

Bij de bloedgroepentest van Thijs is er bij geen enkele antistof klontering (anti-A, anti-B en anti-Resus). Thijs maakt dus zelf ook anti-A en anti-B. 


Als je bloed NIET klontert bij anti-resus ben je Resus-negatief. Dat is Thijs. (Als je Rh- bloed hebt, maakt je antistoffen tegen Rh+ bloed)

Slide 46 - Tekstslide

Orgaantransplantatie
Kans op orgaanafstoting: lichaam maakt antistoffen tegen donororgaan.
Afstotingsremmers zorgen dat witte bloedcellen minder antistoffen maken.
Meeste kans wanneer antigenen donor en ontvanger op elkaar lijken (familie)

Slide 47 - Tekstslide