Literaire begrippen

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom lezen?

Ontspannend;
Ontsnappen aan de werkelijkheid;
Jezelf leren kennen;
Woordenschat vergroten
Kennismaking met onbekende wereld en werkelijkheid;
Nieuwsgierigheid:
  • naar de ander
  • naar de wereld

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

VERHAALANALYSE - begrippen
Genre
Titelverklaring/motto
Personages
Thema/motieven
Opbouw verhaal / Spanningsboog
Plot
Tijd
Ruimte
Vertelperspectief

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Genres = verhaalsoort

De meest voorkomende genres:
  • misdaad
  • historisch
  • oorlog
  • psychologisch
  • fantasy
  • science fiction
  • griezel
  • avonturen
  • detective

  • humor


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie spelen een rol in het verhaal? *personages      1
Hoofdpersoon (Protagonist)
probleem
Tegenstander
(Antagonist)

helper of nevenfiguur
afzijdigen/figuranten

Slide 7 - Tekstslide

hoofdpersonage heeft een probleem, doel in het verhaal: oplossing voor het probleem
tegenstander is het probleem of veroorzaakt het probleem
helper/nevenfiguur helpt bij oplossen van het probleem
figuranten/afzijdigen: wel rol in het verhaal, niet betrokken bij het probleem
Personages naar karakter        2
- Round character: Je weet veel over deze persoon, hij maakt ontwikkelingen door in het verhaal en heeft een complexe persoonlijkheid.
- Flat character: Een statisch personage. Hij maakt weinig ontwikkelingen door en heeft een eenvoudige persoonlijkheid.
- Archetype: Een personage met één duidelijke kartereigenschap (verstrooide professor, domme atleet)


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema - Waar gaat het over?
 


Het thema is een zeer korte samenvatting van het verhaal waarin het centrale probleem van het verhaal wordt gevat. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer speelt het verhaal zich af? *tijd
ab ovo = vanaf het begin (chronologisch)
in medias res = in het midden van het verhaal
in ultimas res = aan het einde van het verhaal
flashback / flashforward
verteltijd: Uit te drukken in aantal bladzijden of uren.

vertelde tijd: de duur van het verhaal of de gebeurtenis 
open of gesloten einde

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar speelt het verhaal zich af? *ruimte                1
Is deze ruimte belangrijk voor het verhaal?

geografische ruimte: omgeving van het verhaal; waar speelt het zich af
sfeerscheppende ruimte: een beschrijving van de ruimte om een bepaalde sfeer te creëren. (bijv: bos, 's avonds, het is donker en het stormt...)



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar speelt het verhaal zich af? *ruimte               2
Sociale ruimte: personages maken deel uit van een sociale  groep door hun afkomst, beroep, hobby en/of opleiding

Symbolische ruimte: de ruimte staat voor gevoelens van het personage of de situatie waarin hij/zij zich bevindt.



Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plot: het plan, de structuur van een verhaal met alle verwikkelingen en gebeurtenissen daarbinnen. 
De plot is de structuur van het verhaal met alle conflicten en keerpunten. Het is een soort geraamte waaraan het verhaal is opgehangen.
De plot ontwikkelt zich door gebeurtenissen die elkaar opvolgen. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spanning - hoe houd je aandacht vast?
Trucs die de schrijver gebruikt:
  • Open plekken: er worden vragen opgeroepen bij de lezer;
  • Informatievoorsprong of informatie wordt achtergehouden (uitstel en vertraging);
  • Dwaalsporen en verkeerde vermoedens;
  • Meerdere verhaallijnen;
  • Gevaarlijke situaties of gevaarlijke omgeving;
  • Onverwachte gebeurtenissen/wendingen;
  • Inbouwen cliffhangers.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelperspectief - Wie vertelt het verhaal?
Vier vertelsituaties:
  • De auctoriële verteller of alwetende verteller;
  • De personale verteller of hij/zij-verteller;
  • Ik-verteller;
  • Meervoudige verteller.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Link

Deze slide heeft geen instructies

The end    

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies