Grammatica hoofdstuk 4 B1

Grammatica hoofdstuk 4
Woordsoorten: Aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord
Zinsdelen: Het lijdend voorwerp
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica hoofdstuk 4
Woordsoorten: Aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord
Zinsdelen: Het lijdend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Weet je nog?
Grammatica zinsdelen
zinsdeelstrepen/ persoonsvorm/ werkwoordelijk gezegde/
onderwerp / lijdend voorwerp
De hond heeft Herman gebeten. 

Slide 2 - Tekstslide

Weet je nog? 
aanwijzend voornaamwoord:
die, deze, dit, dat, dergelijke, zulke, zo'n, zelf, hetzelfde, dezelfde

Vragend voornaamwoord:
Wie, wat, welke, wat voor, wat voor een

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Ik wil lekker winkelen in de stad.
A
ik
B
wil
C
winkelen
D
stad

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Waarom zouden we geen nieuwe televisie kopen?
A
waarom
B
zouden
C
we
D
televisie

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Het vieze stinkende hondje plaste op straat.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Op de drie kunstgrasvelden zijn verbouwingen bezig.

Slide 8 - Open vraag

Het onderwerp is meestal een 'wie' en het lijdend voorwerp meestal een 'wat.'
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
A
Tijd van de zin veranderen
B
Wie/ wat + pv?
C
Wie/ wat +wg?
D
Wie/ wat + pv + ow + wg?

Slide 10 - Quizvraag

Een lijdend voorwerp kan met een voorzetsel beginnen.
(bij, op, naast, voor)
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Herman zit in de zon een krant te lezen.
A
Herman
B
zit te lezen
C
in de zon
D
een krant

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Met veel smaak at het paard alle wortels op.
A
met veel smaak
B
at op
C
het paard
D
alle wortels

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Wat heeft Gina voor zijn verjaardag gekocht?
A
wat
B
heeft gekocht
C
Gina
D
zijn verjaardag

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Aanw. vnw
vr. vnw
deze
dergelijke
welke
hetzelfde
wat 

Slide 16 - Sleepvraag

Noem de woordsoort van 'Wie'
Wie heeft deze mooie sticker opgeplakt?
A
zn
B
bn
C
aanw. vnw
D
vr. vnw

Slide 17 - Quizvraag

Noem de woordsoort van 'sticker'
Wie heeft deze mooie sticker opgeplakt?
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 18 - Quizvraag

Noem de woordsoort van 'heeft'
Wie heeft deze mooie sticker opgeplakt?
A
zn
B
ww
C
bn
D
vr. vnw

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de woordsoort van 'Herman'
Herman geeft zulke lieve paardjes wortels.
A
lw
B
zn
C
ww
D
bn

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de woordsoort van 'lieve'
Herman geeft zulke lieve paardjes wortels.
A
lw
B
zn
C
ww
D
bn

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de woordsoort van 'zulke'
Herman geeft zulke lieve paardjes wortels.
A
zn
B
bn
C
aanw. vnw
D
vr. vnw

Slide 22 - Quizvraag

Zijn er nog vragen?
Tip! 
Begin alvast met lezen in een nieuw boek! 

Slide 23 - Tekstslide