Spelling opdr 1 tm 4 (SLR)

 Werkwoordspelling
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Doel van deze les: 

Je kunt de spellingsregels voor het spellen van werkwoorden gebruiken in de tegenwoordige tijd, in de verleden tijd en als voltooid deelwoord. 

Je mag steeds gebruik maken van het schema dat je ziet op blz. 225 van je boek. (zie ook volgende slide) 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

willen: dus u wilt
wegen  
naderen: stam is nader: dus u nadert

Slide 4 - Tekstslide

Welke fout(en) zie je? 


Bekijk de afbeelding. 
Vul op de volgende slide het antwoord in. 

Slide 5 - Tekstslide

Wordt jij boos als je dit leesd?
A
wordt = word
B
Leesd = leest
C
wordt = word en leesd = leest

Slide 6 - Quizvraag

Welke fout(en) zie je?


Bekijk de afbeelding.
Vul op de volgende slide het antwoord in. 

Slide 7 - Tekstslide

Ik zag de volgende fout(en)

Slide 8 - Open vraag

0

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

Herhaling 
tegenwoordige tijd

Slide 11 - Tekstslide

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de ik-vorm
A
STAM aanpassen
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 12 - Quizvraag

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de het-vorm
A
STAM (aanpassen)
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 13 - Quizvraag

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM (aanpassen)
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 14 - Quizvraag

Is deze pv goed gespeld ?

Jij bindt dat wel even vast.
A
juist
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Herhaling 
verleden tijd

Slide 16 - Tekstslide

Is

KOPEN

een klankveranderend werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Is

RENNEN

klankvast werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Gisterenavond ___ jullie wel een beetje vals.

verleden tijd
A
zingen
B
zingde
C
zingden
D
zongen

Slide 19 - Quizvraag

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.

verleden tijd:
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 20 - Quizvraag

Herhaling 
voltooid deelwoord

Slide 21 - Tekstslide

De inzet werd direct _____
(belonen).

Slide 22 - Open vraag

Dory had wederom heerlijk ______
(koken) voor haar kinderen.

Slide 23 - Open vraag

Yari heeft twee weken geleden zijn sleutelbeen _____ (breken).

Slide 24 - Open vraag

Herhaling : 
alles door elkaar

Slide 25 - Tekstslide

Wat is van toepassing?
Pascal droomt er tegenwoordig van piloot te worden

droomt =
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 26 - Quizvraag

Wat is van toepassing?
... jij morgen door Carl opgehaald?

word =
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 27 - Quizvraag

Is het onderstreepte woord een pv?
Marieke had verse peterselie voor in de groentesoep geplukt.
_____
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Huiswerk
maak opdracht 1 tm 4
blz 224 tm 226

Slide 29 - Tekstslide