Klas 3K, H1, les 2, Spelling persoonsvorm TT/VT

timer
10:00
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel:
- Ik kan hoofdletters, punten en vraagtekens gebruiken. 
- Ik kan hoofdletters, dubbele punt en aanhalingstekens in citaten gebruiken.
- Ik kan komma's gebruiken. 

Slide 2 - Tekstslide

Plaats hoofdletters en leestekens waar dat nodig is.

anja vroeg sjoerd wat moeten we leren voor de SO
(Anja stelt de vraag)

Slide 3 - Open vraag

anja wat moeten we leren voor de SO
(Sjoerd stelt de vraag)

Slide 4 - Open vraag

Lesdoelen
SPELLING VAN DE PERSOONSVORM IN TT EN VT 
  • - je kent de stam van een werkwoord 
  • - je weet wat zwakke en sterke ww zijn 
  • - je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 5 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 6 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit





geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 7 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm





geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 8 - Tekstslide

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 9 - Tekstslide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 10 - Tekstslide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 11 - Tekstslide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 12 - Tekstslide

2. Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

Slide 13 - Tekstslide

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 14 - Tekstslide

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 15 - Tekstslide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 16 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 17 - Tekstslide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 18 - Tekstslide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 19 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 20 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 21 - Tekstslide

Blz. 212

Slide 22 - Tekstslide

Leuk filmpje!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 25 - Quizvraag

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 26 - Quizvraag

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 27 - Quizvraag

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 28 - Quizvraag

Aan het werk!       
Hoofdstuk 1 -> Taalverzorging spelling (bladzijde 30/31 of online)
  • Lezen: theorie persoonsvorm TT/VT (video-uitleg)
  • Maken: opdracht 1, 2, 3 en 4                                                                     
  •  Klaar?    -nakijken/fouten verbeteren
  • Extra opdrachten maken

Slide 29 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 30 - Open vraag

GELEERD?

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM

IN TT EN VT

- je kent de stam van een werkwoord

- je weet wat zwakke en sterke ww zijn

- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Is
GEVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

Is
KOPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag

Is
RENNEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag

Is
SNOEPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 36 - Quizvraag

Is het onderstreepte woord een pv?
Pascal droomt er tegenwoordig van piloot te worden.
_________
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quizvraag

Wat is van toepassing?
Pascal droomt er tegenwoordig van piloot te worden
_________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 38 - Quizvraag

Is het onderstreepte woord een pv?
Word jij morgen door Carl opgehaald?
________
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quizvraag

Wat is van toepassing?
Word jij morgen door Carl opgehaald?
________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 40 - Quizvraag

Is het onderstreepte woord een pv?
Marieke had verse peterselie voor in de groentesoep geplukt.
_____
A
ja
B
nee

Slide 41 - Quizvraag

Wat is van toepassing?
Marieke had verse peterselie voor in de groentesoep geplukt.
_____
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 42 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Een goede balletdanser (springen) met het grootste gemak. - TT

Slide 43 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
De renovatie van school (gebeuren) eind volgend jaar.- TT

Slide 44 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Jij (snauwen) wel heel hard tegen je beste vriendin - TT

Slide 45 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Amal (verspreiden) iedere woensdag folders in zijn wijk. - TT

Slide 46 - Open vraag

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 47 - Quizvraag

Gisterenavond ___ jullie wel een beetje vals.
VT
A
zingen
B
zingde
C
zingden
D
zongen

Slide 48 - Quizvraag

Deze sloot ___ afgelopen winter niet door alle troep.
VT
A
bevriest
B
bevriesde
C
bevriesden
D
bevroor

Slide 49 - Quizvraag

Ons kleine katje ___ vanmorgen de nieuwe bank stuk.
VT
A
krabt
B
krabte
C
krabde
D
krabbelde

Slide 50 - Quizvraag

Gisteren ___ onze keuken gerenoveerd.

VT
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 51 - Quizvraag

GELEERD?

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM

IN TT EN VT

- je kent de stam van een werkwoord

- je weet wat zwakke en sterke ww zijn

- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 52 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 53 - Open vraag