Online leren les 8 03 juni 2020

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Kapitel 6: Auf Schnäppchenjagd im Schlussverkauf!

Was machen wir heute?

Wiederholung grammatik 

1e en 4e naamval

neue grammatik

voorzetzels met de 4e naamval

Modalverben

Lesen

Wörterliste A Test

Sleep de Nederlandse woorden naar de juiste Duitse vertaling op de volgende pagina.

das Einkaufszentrum

geöffnet

billig

zurück bezahlen

einen Nebenjob haben

klauen

kaufen

een baantje hebben

terug betalen

jatten

het winkelcentrum

goedkoop

geopend

kopen

Voor welk deel van de zin gebruik je de 4e naamval?

1. gezegde
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp

Wat verandert bij de vierde naamval ten opzichte van de 1e naamval?

1. "der" wordt "den"
2. "die" wordt "der"
3. "der" wordt "dem"
4. "das'wordt "die"

1e en 4e naamval

1e naamval

• Gebruik je voor het deel van de zin dat het onderwerp is.
• Der Lehrer gibt zu viele Hausaufgauben auf.

4e naamval

• Gebruik je voor het deel van de zin dat het lijdend voorwerp is.
• Meine Freunde finden den Lehrer zu streng.
  

1e en 4e naamval

Der Deutschlehrer hat ... Stadtbummel (m) gemacht.

1. ein
2. einen

Ich kaufe ...... T-Schirt (o)

1. kein
2. keinen

Meine Frau hat ------ Kinder (mv) im Einkaufszentrum gesehen

1. unser
2. unsere
3. unseren

Herr Schmidt, haben Sie ....... Pullover (m) schon umgetauscht?

1. Ihr
2. Ihre
3. Ihren

Voorzetsels met de 4e naamval

durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang

Doel: Ik weet bij welke voorzetsels ik de 4e naamval moet gebruiken.

Voorzetsels met de 4e naamval

Na de volgende voorzetsels moet je de vormen van de 4e naamval gebruiken:

Voorzetsels met de 4e naamval

LET OP!

Voorzetsels staan vóór het in te vullen woord. Behalve 'entlang' (=langs)

Stappenplan:

1. Staat er een voorzetsel 4e Fall in de zin? Ja, dan 4. Fall               (bis durch für gegen ohne um entlang)
2. Nee? Heb ik te maken met onderwerp of lijdend voorwerp?
3. Onderwerp: wie/wat + gezegde
4. Lijdend voorwerp: wie/wat + onderwerp + gezegde
5. Juiste persoonlijk vnw of vragend vnw invullen

Ohne ... Portemonnaie (o) gehe ich nicht in die Stadt.

1. ein
2. eine
3. einen

Ich bin gegen ... Wind (m) zur Schule gefahren.

1. der
2. den
3. die

... Weg (m) entlang standen viele Zuschauer.

1. den
2. der

Der Autofahrer ist gegen ... Schaufenster (o) gefahren.

1. der
2. den
3. das

Uitleg Modale werkwoorden

drie nieuwe modale werkwoorden 

sollen wollen en wissen

luister aandachtig naar de uitleg en lees mee op Seite 40 van je Textbuch!

Aufgabe 14.2

Lees mee op Seite 98 van je Arbeitsbuch

Aufgabe 11.3

Voorzetzels met de vierde naamval. Houd je Textbuch met de blauwe Lernecke ernaast (Seite 41) ernaast!

Hausaufgaben

Maken: 14.2 en 11.3

Leren: Wörterliste B