Oefentoets tm hoofdstuk 4 grammatica en spelling (basis en kader)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Oefentoets H4 (basis en kader 1)

• Onderwerp en werkwoordelijk gezegde uit zin halen (basis en kader)
  
• Zinsdelen en zinnen langer maken (basis en kader)
• Spelling tegenwoordige tijd (basis en kader)
  
• Spelling verleden tijd en voltooid deelwoord (kader)
  

wwg en onderwerp uit een zin halen

Benoem in onderstaande zin het wwg en onderwerp (ond).

Mijn broer heeft de hele avond televisie gekeken.

Benoem in onderstaande zin het wwg en onderwerp (ond).

Mij hebben jullie niks gevraag.

Benoem in onderstaande zin het wwg en onderwerp (ond).

Volgens de buren praat mijn vader altijd heel hard.

Benoem in onderstaande zin het wwg en onderwerp (ond).

Ronald wil graag met hem meerijden.

Benoem in onderstaande zin het wwg en onderwerp (ond).

Hij vergist zich de laatste tijd heel vaak.

Benoem in onderstaande zin het wwg en onderwerp (ond).

De speler heeft zich voor de wedstrijd opgegeven.

Zinsdelen

Maak de volgende zin langer

Maya typt (wanneer) - (waar) - wat

(Bouwen) Het jongetje .............. een hoge blokkentoren.

Maak de volgende zin langer

Job kreeg (wanneer) - (waar) - wat

(breien) Mijn oma ................ een mooie kabeltrui voor mij

(kleuren) ........................ de kleuters mooi binnen de lijntjes?

(rekenen) Wij ................. erop dat jullie op ons feestje komen.

(ruilen) .............. jij weleens plaatjes met die jongens?

(trouwen) Mijn oom en tante .............. vandaag in Elst

(vieren) ik ................... mijn verjaardag dit jaar in juni.

(zwaaien) De koningin .................. vrolijk naar de mensen langs de kant.

(bereiken) De bouwers van de flat ............. het hoogste punt.

(danken) De voorzitter ............. de mensen voor hun inzet.

(bouwen) Wij ..... mee aan het nieuwe huis

(breien) .......... jij een konijn voor de baby?

(kleuren) Gisteren .......... ik een mooie kleurplaat

(rekenen) De kinderen ............... de som uit

(ruilen) De jongens .......... de voetbalplaatjes

(trouwen) Mijn tante en oom .......... in augustus

(vieren) de Koningin ....... haar verjaardag thuis.

(zwaaien) Wij .......... naar de mensen langs de kant

(danken) De burgemeester ........ ons voor de belangstelling.

(bouwen) Wij hebben een huis ...........

(kleuren) Heb jij een konijn voor de baby ..............

(bedanken) Heb jij je leraar wel ..........

(rekenen) Ik heb gisteren een uur .........

(eisen) Tegen die gevangene is 20 jaar cel ..........

(dansen) Tijdens het feest heb ik de hele avond ..........

(ruilen) Na sinterklaas heb ik mijn cadeau ...........

(werken) Ik heb de hele dag ...........

(bereiken) Uiteindelijk hebben we ons doel niet ..........

(vieren) Door corona hebben we mijn verjaardag niet ..........

Maak de volgende zin langer

Isis verzorgt (wanneer) - (waar) - wat