In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
2.3 Lezen
Slide 1 - Tekstslide
IN DEZE PARAGRAAF HERHAAL JE:
Wat je geleerd hebt in leerjaar 1:
- de tekstdoeleninformeren, overtuigen, activeren, amuseren; - verwijswoorden.
Slide 2 - Tekstslide
IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:
- de tekstdelen inleiding, kern en slot herkennen; - de signaalwoorden herkennen die een voorbeeld aangeven.
Slide 3 - Tekstslide
Weet je het nog? Tekstdoelen 1
tekstdoel
de schrijver wil
voorbeelden
informeren
de lezen informatie geven over een bepaald onderwerp.
- nieuwsbericht
- tekst uit een schoolboek
amuseren
dat de lezer plezier heeft in het lezen van een tekst.
- leesboek
- stripverhaal
- mop
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Tekstdoelen 2
tekstdoel
de schrijver wil
voorbeelden
overtuigen
dat de lezer zijn mening overneemt
- filmbespreking
- (online) beoordeling van een hotel
activeren
dat de lezer iets gaat doen; dat de lezer in actie komt
- advertentie
- reclamefolder
- uitnodiging voor een feest
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de tekstsoort?
A
aankondiging
B
nieuwsbericht
C
artikel
D
oproep
Slide 13 - Quizvraag
Een leesboek heeft als tekstdoel...
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 14 - Quizvraag
Een advertentie voor de nieuwste Playstation heeft als belangrijkste tekstdoel ...
A
overtuigen
B
activeren
C
amuseren
D
informeren
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van een uitnodiging voor een schoolfeest?
A
amuseren
B
informeren
C
activeren/overhalen
D
overtuigen
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel van een handleiding?
A
amuseren
B
informeren
C
activeren/overhalen
D
overtuigen
Slide 18 - Quizvraag
Als journalisten in de krant een kort stukje schrijven over hoe ze de film vonden, welk tekstdoel heeft dit stukje tekst dan?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Activeren/overhalen
D
Overtuigen
Slide 19 - Quizvraag
Verwijswoorden
Wat zijn verwijswoorden ook alweer?
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Alle leerlingen hebben hun huiswerk gemaakt. Zij verdienen een compliment.
Waarnaar verwijst het woord 'zij'?
Slide 22 - Open vraag
Willem Alexander is onze koning. Sinds kort heeft hij een baard.
Waarnaar verwijst het woord 'hij'?
Slide 23 - Open vraag
In de kantine van de voetbalclub is het iedere zondag feest. Na alle wedstrijden eten we daar altijd friet met snacks.
Waarnaar verwijst het woord 'daar'?
Slide 24 - Open vraag
Tess is altijd te laat. De docenten vinden dat ze eerder moet opstaan.
Wat is het verwijswoord in deze zin?
Slide 25 - Open vraag
Klas 2KA is in het gymlokaal altijd lekker fanatiek. Gelukkig hebben ze daar geluidsdichte muren.
Wat is het verwijswoord in deze zin?
Slide 26 - Open vraag
OPBOUW VAN EEN TEKST
In een goed geschreven tekst staat de informatie in een logische volgorde. Deze volgorde noem je de tekstopbouw. Als je een tekst verkennend leest, kun je de opbouw vaak al herkennen.
Slide 27 - Tekstslide
De volgende manieren twee manieren om een tekst op te bouwen kom je vaak tegen:
indeling tekst
verdeeld in
voorbeeld
tweedeling
inleiding - kern
nieuwsbericht
driedeling
inleiding - kern - slot
verslag
Slide 28 - Tekstslide
INLEIDING
kort
Kennismaken met het onderwerp
Functie: trekt de aandacht van de lezer
Door een voorbeeld of anekdote (grappig verhaaltje)
Bestaat vaak uit één alinea, maar kan ook meer
Slide 29 - Tekstslide
KERN
langste deel van de tekst
behandelt het onderwerp
In de kern lees je vaak over deelonderwerpen
Slide 30 - Tekstslide
SLOT
Bevat meestal een samenvatting of
conclusie.
Het bevat geen nieuwe informatie.
Krantenberichten hebben vaak
geen slot.
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Vul in: Het slot is ... de laatste alinea van de tekst.
A
nooit
B
soms
C
meestal
D
altijd
Slide 33 - Quizvraag
Uit welke tekstdelen bestaat een tekst in elk geval?
A
inleiding, kern en slot
B
inleiding en kern
C
inleiding en slot
D
kern en slot
Slide 34 - Quizvraag
In welk onderdeel van de tekst worden de deelonderwerpen uitgewerkt?
A
inleiding
B
kern
C
slot
Slide 35 - Quizvraag
Inleiding
Kern
Slot
Slide 36 - Sleepvraag
Waar of niet waar: een krantenartikel heeft altijd een slot.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 37 - Quizvraag
Waar of niet waar: Deelonderwerpen komen voor in de inleiding
A
Waar
B
Niet waar
Slide 38 - Quizvraag
Op welke plaats in een tekst hoort een conclusie?
A
slot
B
inleiding
C
kern
D
kern of slot
Slide 39 - Quizvraag
In hoofdstuk 1 hebben we deze tekstverbanden uit leerjaar 1 herhaald:
tekstverband
signaalwoorden
opsomming
ten eerste, ook, bovendien, zowel... als, ten slotte
tijdsvolgorde
eerst, voor het eerst. terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens, ten slotte