In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
D-toets H1.1
Slide 1 - Tekstslide
Regering is....
A
Koning en Minister
B
Koning en Parlement
Slide 2 - Quizvraag
De machtsverhouding tussen koning en parlement Tussen 1815 en 1848 was als volgt:
A
Nederland was een Republiek, er was geen koning. Het parlement had in Nederland de macht.
B
Nederland was een constitutionele monarchie, de macht van de koning lag vast in de grondwet, het parlement had nog weinig inspraak.
C
Nederland was een constitutionele monarchie, de macht van de koning lag vast in de grondwet, het parlement had al veel inspraak.
Slide 3 - Quizvraag
Een ruzie tussen koning en parlement in 1866-1867. Na deze kwestie moest de koning accepteren dat het parlement echt de baas was geworden in Nederland.
A
Brabantse kwestie
B
Rotterdamse kwestie
C
Utrechtse kwestie
D
Luxemburgse kwestie
Slide 4 - Quizvraag
Een constitutionele monarchie is een monarchie met een...?
A
Minister-President
B
Economische agenda
C
Grondwet
D
Keizer
Slide 5 - Quizvraag
In het revolutiejaar 1848 komt er een nieuwe grondwet in NL. Wat verandert er?
A
De koning wordt Absoluut vorst.
B
Standenmaatschappij wordt afgeschaft
C
De koning krijgt nog meer macht.
D
De koning moet samenwerken met de ministers.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de volksvertegenwoordiging in Nederland?
A
Eerste Kamer
B
Tweede Kamer
C
Staten Generaal
D
Regering
Slide 7 - Quizvraag
Wie was koning van Nederland tijdens het Revolutiejaar 1848?
A
Lodewijk Napoleon
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III
Slide 8 - Quizvraag
De Staten-Generaal bestaan uit:
A
Eerste Kamer
B
Tweede Kamer
C
Staten Generaal
D
Regering
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een volksvertegenwoordiging?
Slide 10 - Open vraag
Na de Luxemburgse kwestie werd duidelijk dat
A
koning Willem III moeite had te leven met '1848'
B
de regering niet meer deed wat de koning wilde
C
het parlement haar zin doordreef
D
koning Willem I minder macht had
Slide 11 - Quizvraag
In 1848 schreef Jan Rudolf Thorbecke de nieuwe grondwet. Thorbecke schreef: 'de koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.' Thorbecke was een ...
A
Liberaal
B
Conservatief
C
Confessioneel
D
Socialist
Slide 12 - Quizvraag
Waar of niet waar. Nederland had na 1848 een districtenstelsel
A
Waar
B
Niet Waar
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een grondwet?
A
Een grondwet is een wet die heel gemakkelijk is om aangepast te worden.
B
De grondwet is een standaard document waar koningen hun handtekeningen onder moeten zetten.
C
Een grondwet is de wetgeving als het gaat over het gebied van de adel.
D
De grondwet is de basis van alle andere wetten. Het is de wet die in grote lijnen het bestuur van een land bepaalt
Slide 14 - Quizvraag
Wat was de bijnaam van koning Willem III?
A
De leeuwenkoning
B
Koning Aap
C
Koning Gorilla
D
Prins Pils
Slide 15 - Quizvraag
Wat zijn grondrechten?
A
Grondrechten zijn wetten voor iedereen.
B
Grondrechten zijn de rechten van burgers die staan vastgelegd in de grondwet.
C
Plichten voor alle Nederlanders.
D
Grondrechten zijn regels voor alle Nederlanders.
Slide 16 - Quizvraag
Uit de afloop van de Luxemburgse kwestie bleek dat...
A
Ministers zelf mogen beslissen
B
Ministers niet zonder steun van de tweede kamer kunnen
Slide 17 - Quizvraag
Welke betekenis had de Luxemburgse kwestie voor het bestuur in Nederland?
A
Door het verlies van Luxemburg verloor het parlement een kwart van zijn zetels
B
De Tweede Kamer bemoeide zich voortaan niet meer met buitenlandse politiek
C
De koning had laten zien dat de grondwet maar papier was, hij was in werkelijkheid de baas
D
Het was de eerste keer dat het parlement de regering dwong om af te treden