250109 grammatica §4 + toets bespreken

Welkom H2a!
Deze spullen heb ik nodig:

  • iPad
  • Leesboek
  • (schrift)
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom H2a!
Deze spullen heb ik nodig:

  • iPad
  • Leesboek
  • (schrift)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Mededeling (1 min)
  • Stil lezen (10 minuten)
  • Herhalen leerdoelen vorige les (10 min)
  • Uitleg + oefenen voornaamwoorden (35 min)
  • Evaluatie (5 min)
  • Toets werkwoordspelling bespreken (20 minuten)
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel vorige les

Je kunt zelfstandige werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden herkennen.

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica §6
Zelfstandig werkwoord
Geeft de handeling aan wat het onderwerp doet

Koppelwerkwoord
Geeft aan wat het onderwerp is of wordt
(zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen > ZWaBBeLS)

Hulpwerkwoord
Kan je weglaten.
(Ondersteunt het kww of zww)

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste werkwoord
uit onderstaande zin?

Mijn hondje wil graag uitgelaten worden.

A
wil
B
uitgelaten
C
worden

Slide 5 - Quizvraag

Mijn hondje wil graag uitgelaten worden.


Is 'uitgelaten' een zww of een kww?


A
zww
B
kww

Slide 6 - Quizvraag

Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
Mijn hondje wil  graag uitgelaten   worden.
ZWW
HWW
KWW
wil
worden

Slide 7 - Sleepvraag

Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Koppelwerkwoord
Wat
lees
jij
momenteel
voor
boek
?
Dat
boek
is
leuker
dan
dit
boek.
Vroeger
scheen
ik
bakker
worden.
willen
te

Slide 8 - Sleepvraag

Geef van onderstaande zin de volgorde aan. Bijv: kww-hww


Hij is sinds zijn geboorte een rijke stinkerd gebleven.

Slide 9 - Open vraag

Geef van onderstaande zin de volgorde aan. Bijv: hww-zww


Tante Betsie schijnt een groot kunstliefhebber te zijn.

Slide 10 - Open vraag

Geef van onderstaande zin de volgorde aan. Bijv: hww-kww


Zij schijnen te spelen in de tuin van de boer.

Slide 11 - Open vraag

Geef van onderstaande zin de volgorde aan.
Bijv: hww-hww-zww

Rudolf blijkt verschrikkelijk boos te zijn geweest.

Slide 12 - Open vraag

Wat gaan we doen?
  • Stil lezen (10 minuten)
  • Herhalen leerdoelen vorige les (10 min)
  • Uitleg + oefenen voornaamwoorden (35 min)
  • Evaluatie (5 min)
  • Toets werkwoordspelling bespreken (20 minuten)

Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn voornaamwoorden?
Woorden die verwijzen naar mensen, dieren of dingen. Vaak zonder de naam te noemen.

Wij gaan naar huis.
Ik was mezelf elke dag.
Die klok vind ik mooi.
Het regent.


Slide 14 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Verwijst naar een persoon, dier of ding. 

Ik, jij, hij, zij, wij, het, mij, jou, u, hem, haar, ons

Namen horen hier NIET bij. Dat zijn zelfstandig naamwoorden.

Twijfel je? Een pers.vnw kun je vervangen door je eigen naam.

Slide 15 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Geeft aan van wie iets is.

Mijn, jouw, uw, zijn, haar, jullie, ons

Twijfel je? Je kunt elk bezittelijk voornaamwoord vervangen door zijn.

Twijfel je? Een bezittelijk voornaamwoord staat ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord.

Slide 16 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
  • Wijst een mens, dier of ding aan.
  • Staat voor een zelfstandig naamwoord óf alleen, maar dan kan je het zn erachter denken.

Deze kast vind ik niet mooi, maar die wel.

Ik vind hetzelfde leuk als mijn zusje.

Slide 17 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord 
LET OP:
dat en die MOET je kunnen vervangen voor dit of deze

Deze/die kast vind ik mooi.
Dat/dit boek vind ik leuk.

De jongen die daar staat, vind ik aardig.

Aanwijzend voornaamwoord

LET OP:

Richtingen zijn GEEN aanwijzende voornaamwoorden.

daar, daarheen

Slide 18 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden (vr.vnw)
Er zijn er vier.

Wie, wat, welk(e), wat voor (een).

Ze hebben altijd met een vraag te maken.

Slide 19 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord 

LET OP:
Wie en wat zijn geen vragende voornaamwoorden als er geen vraag wordt gesteld en ze terugverwijzen naar een eerder woord.

De jongen van wie ik die tas heb gekregen, vind ik aardig.

Vragend voornaamwoord

LET OP:

Niet alle vraagwoorden zijn een vragend voornaamwoord.

waar, waarheen, hoe, waarom, wanneer

Slide 20 - Tekstslide

Welk vragend voornaamwoord zie je?


Slide 21 - Open vraag

Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Wat
lees
jij
momenteel
voor
boek
?
Dat
boek
is
leuker
dan
dit
boek.

Slide 22 - Sleepvraag

Oefenen
Cursus 5 - grammatica

Maak online §4: opdracht 1, 3, 4 en 5

Hoe:
Alleen
Wat: iPad
Klaar: Oefen verder via www.cambiumned.nl > woordsoorten > werkwoorden / aanwijzend voornaamwoord / vragend voornaamwoord

timer
15:00

Slide 23 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Stil lezen (10 minuten)
  • Herhalen leerdoelen vorige les (10 min)
  • Uitleg + oefenen voornaamwoorden (35 min)
  • Evaluatie (5 min)
  • Toets werkwoordspelling bespreken (20 minuten)

Slide 24 - Tekstslide

Na deze les over voornaamwoorden wil ik...
De uitleg nog een keer horen
Meer voorbeelden zien
Meer oefeningen maken
De leerstof thuis nog eens bekijken
Nieuwe leerstof, want dit onderdeel begrijp ik.

Slide 25 - Poll

Wat gaan we doen?
  • Stil lezen (10 minuten)
  • Herhalen leerdoelen vorige les (10 min)
  • Uitleg + oefenen voornaamwoorden (35 min)
  • Evaluatie (5 min)
  • Toets werkwoordspelling bespreken (20 minuten)

Slide 26 - Tekstslide

Toets bespreken
  1. Je krijgt je toets

  2. We bespreken klassikaal vraag 1, 3, 14

  3. Kijk zelf of je nog vragen hebt + tel de punten na

  4. Geen vragen? Maak online cursus 5 - §4: opdracht 1, 3, 4 en 5

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 1
LIKEN:
ik LIKE, 
hij LIKE + T
hij LIKE + TE, want de K zit in 't kofschip
hij heeft GE LIKE T, want de K zit in 't kofschip

Slide 28 - Tekstslide

Vraag 3
Natasja zegde op het laatste moment het etentje af, dus toe hebben Eveline en Chris maar in de disco gefeest.

Natasja cancelde op het laatste moment het feestje, dus toen hebben Eveline en Chris maar in de disco gepartyd.

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 14
Maud kan mooi blokfluit spelen.

Maud kon mooi blokfluit spelen.
Maud heeft mooi blokfluit kunnen spelen.
Maud had mooi blokfluit kunnen spelen.
Maud zal mooi blokfluit kunnen spelen.
Maud zou mooi blokfluit kunnen spelen.
Maud zal mooi blokfluit gespeeld kunnen hebben.
Maud zou mooi blokfluit gespeeld kunnen hebben.

Slide 30 - Tekstslide

Toets bespreken
  1. Kijk zelf of je nog vragen hebt + tel de punten na


  2. Geen vragen?
     Maak online cursus 5 - §4: opdracht 1, 3, 4 en 5

Slide 31 - Tekstslide