In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Ionen
Slide 1 - Tekstslide
Deze les
Herhaling enkelvoudige ionen
Opdrachten maken --> aan de slag!
Slide 2 - Tekstslide
Het Periodiek Systeem
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen van deze les
Slide 4 - Tekstslide
Ionen
Ionen zijn geladen deeltjes.
Twee verschillende ionen kunnen samen een ionaire verbinding vormen. Dit wordt ook wel een zout genoemd.
Slide 5 - Tekstslide
Ionbinding
Aantrekking tussen + en - ionen noem je de ionbinding.
In zout zijn ionen gerangschikt in een ionrooster.
Een positief ion en een negatief ion kunnen samen een ionaire verbinding (zout) vormen.
Het positieve ion is een metaal
Het negatieve ion een niet-metaal
Slide 6 - Tekstslide
Een ion
een geladen atoom noem je een ion
Een negatief ion heeft meer elektronen dan protonen
een positief ion heeft minder elektronen dan protonen.
Slide 7 - Tekstslide
Ionaire verbindingen (Zouten)
De positieve en negatieve ionen trekken elkaar aan.
Ionbinding (zeer sterk!)
Stof die uit ionen bestaat is een zout.
Slide 8 - Tekstslide
Natrium (Na) en Natrium-ion (Na+)
Een atoom krijgt een lading en daardoor
wordt het een ion.
Deze lading ontstaat wanneer er
een elektron weg gaat of bij komt.
De protonen in de kern veranderen niet!
Slide 9 - Tekstslide
Ionen met hun lading en plek in Periodiek Systeem
metaalionen:
hebben altijd een positieve lading
Voor groep 3 t/m 12 is de ionlading niet uit PS af te leiden. Meestal is het 2+, maar niet altijd. Soms zijn er meer mogelijkheden, bv. Fe2+ en Fe3+ bestaan allebei.
Slide 10 - Tekstslide
Welk getal is het atoomnummer?
A
29
B
63,546
C
2
D
18
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het atoomnummer van deze stof?
A
2 (Helium)
B
4 (Beryllium)
C
6 (Koolstof)
D
8 (Zuurstof)
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het atoomnummer van Calcium
A
19
B
20
C
39
D
40
Slide 13 - Quizvraag
Het atoomnummer is het aantal...
A
protonen van een atoom
B
neutronen van een atoom
C
elektronen van een atoom
D
protonen en elektronen van een atoom
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het atoomnummer van arseen?
A
18
B
39,948
C
33
D
74,922
Slide 15 - Quizvraag
Het atoomnummer is het zelfde als...
timer
0:20
A
Aantal elektronen
B
Aantal neutronen
C
Aantal protonen
D
Aantal neutronen + protronen
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het atoomnummer van Plutonium
A
78
B
84
C
91
D
94
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het atoomnummer?
A
4
B
5
C
6
D
7
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het massagetal van natrium?
A
11
B
23
C
12
D
34
Slide 19 - Quizvraag
Geef het atoomnummer en het massagetal van dit atoom.
A
6 6
B
6 12
C
12 12
D
12 18
Slide 20 - Quizvraag
protonen + neutronen = massagetal
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Een goudatoom met massagetal 197 heeft:
A
79 protonen
79 elektronen
197 neutronen
B
79 protonen
118 elektronen
197 neutronen
C
79 protonen
79 elektronen
118 neutronen
D
197 protonen
197 elektronen
79 neutronen
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het massagetal?
A
10
B
12
C
14
D
16
Slide 23 - Quizvraag
Een kryptonatoom met massagetal 84 heeft:
A
36 neutronen
84 protonen
84 elektronen
B
48 neutronen
36 protonen
48 elektronen
C
84 neutronen
36 protonen
36 elektronen
D
48 neutronen
36 protonen
36 elektronen
Slide 24 - Quizvraag
Wat zijn de verschillen tussen Pb met massagetal 206 en Pb met massagetal 208?
A
Verschillend aantal protenen
B
verschillend aantal neutronen
C
verschillend aantal elektronen
D
Er zijn geen verschillen
Slide 25 - Quizvraag
Het massagetal is:
A
Het aantal protonen + neutronen in de kern
B
Het aantal protonen + neutronen in de schillen
C
Het aantal neutronen in de schillen
D
Het aantal elektronen in de schillen
Slide 26 - Quizvraag
Wat is de lading van een elektron?
A
0
B
1-
C
1+
D
2+
Slide 27 - Quizvraag
Hoeveel elektronen heeft Ca?
A
18
B
40
C
10
D
20
Slide 28 - Quizvraag
Hoeveel elektronen heeft het koperatoom?
A
29
B
63
C
34
Slide 29 - Quizvraag
Hoeveel elektronen heeft Au
A
197
B
118
C
79
D
97
Slide 30 - Quizvraag
Elektronen zijn negatief geladen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 31 - Quizvraag
Metalen hebben als ion een
A
- lading
B
+ lading
Slide 32 - Quizvraag
Een ion-binding ontstaat doordat het negatieve ion en het positieve ion zich tot elkaar aangetrokken voelen.