Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Pitfalls
Pitfalls/valkuilen
Doel van de les:
Kijken wat je onthouden hebt van de vorige les over pitfalls
1 / 38
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Engels
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 4
In deze les zitten
38 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Pitfalls/valkuilen
Doel van de les:
Kijken wat je onthouden hebt van de vorige les over pitfalls
Slide 1 - Tekstslide
Pitfalls
Wat betekenen de woorden die zoveel
op elkaar lijken ook alweer
en hoe gebruik je ze in de Engelse taal?
Slide 2 - Tekstslide
Welk woord betekent:
'waar' (plaats)?
A
we're
B
wear
C
were
D
where
Slide 3 - Quizvraag
Welk woord betekent:
'wij zijn'?
A
we're
B
wear
C
were
D
where
Slide 4 - Quizvraag
Welk woord betekent:
'was' of 'waren'?
A
we're
B
wear
C
were
D
where
Slide 5 - Quizvraag
Sleep
your
of
you're
naar de juiste plek.
1. I see ... point.
2. ... such a crazy person!
3. If ... happy, clap ... hands.
4. When ... ready, we can leave.
you're
you're
you're
your
your
Slide 6 - Sleepvraag
Sleep
its
of
it's
naar de juiste plek.
1. ... never been my favourite.
2. Wake up! ... time to get out of bed!!
3. ... the dog! Look at ... paws!
4. The driver lost ... license.
it's
it's
it's
its
its
Slide 7 - Sleepvraag
Welk woord betekent:
'hun' en geeft bezit aan?
A
there
B
their
C
they're
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord betekent:
'zij zijn'?
A
there
B
their
C
they're
Slide 9 - Quizvraag
Welk woord betekent:
'daar'?
A
there
B
their
C
they're
Slide 10 - Quizvraag
Welk woord past in de zin?
'Do you think ... are going to be final exams?'
A
there
B
their
C
they're
Slide 11 - Quizvraag
It's or Its
It's is een afkorting van i
t is.
It is a nice day
Its gebruik je om "bezit" aan te geven.
The dog, its bone.
Slide 12 - Tekstslide
The dog went into its/it's crate.
A
its
B
it's
Slide 13 - Quizvraag
I think ... difficult to rollerskate.
A
its
B
it's
Slide 14 - Quizvraag
I hate this computer. Its/It's so slow.
A
Its
B
It's
Slide 15 - Quizvraag
Their, There, or They're
Their
betekent "van hun", het geeft bezit aan.
That is their car.
There
betekent "daar" of "er"
My sister is over there.
They're
is een afkorting van
They are
. Het betekent
zij zijn
.
They are not at school.
https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/confusing_words/there_their_theyre2.htm
Slide 16 - Tekstslide
Welk woord betekent:
'hun' en geeft bezit aan?
A
there
B
their
C
they're
Slide 17 - Quizvraag
Welk woord betekent:
'zij zijn'?
A
there
B
their
C
they're
Slide 18 - Quizvraag
Welk woord betekent:
'daar'?
A
there
B
their
C
they're
Slide 19 - Quizvraag
Welk woord past in de zin?
'Do you think ... are going to be final exams?'
A
there
B
their
C
they're
Slide 20 - Quizvraag
My parents are not happy, their/there/they're new bicycle was stolen.
A
their
B
there
C
they're
Slide 21 - Quizvraag
their - there - they're
... really upset that ... is no food in ... fridge.
A
They're / there / their
B
There / their / they're
C
Their / there / they're
D
They're / their / there
Slide 22 - Quizvraag
Their / there / they're
... are people waiting outside.
A
their
B
they're
C
there
Slide 23 - Quizvraag
Your or You're
Your
geeft bezit aan. Iets is van jou of jullie.
"That is your car."
You're
is een afkorting van
You are
en betekent
jij bent
of
jullie zijn
"You are 15 years old"
Slide 24 - Tekstslide
What's ____ name?
A
your
B
you're
Slide 25 - Quizvraag
I like ____ shoes.
A
your
B
you're
Slide 26 - Quizvraag
____ my best friend!
A
Your
B
You're
Slide 27 - Quizvraag
I think ____ older than her.
A
your
B
you're
Slide 28 - Quizvraag
I borrowed ____ pen.
A
your
B
you're
Slide 29 - Quizvraag
Where / Were / We're:
Where = waar (plaats) We're = we are (wij zijn)
Where
were you last night?
We're
best friends.
Where
are you going?
We're
so happy!
Were = was (waren)
We
were
having dinner.
They
were
always nice to us.
Slide 30 - Tekstslide
____ students.
A
Where
B
We're
C
Were
Slide 31 - Quizvraag
He says ____ stupid.
A
where
B
we're
C
were
Slide 32 - Quizvraag
____ do you live?
A
Where
B
We're
C
Were
Slide 33 - Quizvraag
We ____ just six years old.
A
where
B
we're
C
were
Slide 34 - Quizvraag
Than or Then
Than geeft een vergelijking aan
He is
bigger than
you
Then geeft een volgorde aan
First I woke up
then
I brushed my teeth.
Slide 35 - Tekstslide
So, 10 PM tonight? I'll see you then/than!
A
then
B
than
Slide 36 - Quizvraag
Sarah is quite a bit taller then/than Eric.
A
then
B
than
Slide 37 - Quizvraag
Tomorrow I'm going fishing .... I'm going to the zoo. I like fishing more ... visiting the zoo
A
then, than
B
than, than
C
then, then
D
than, then
Slide 38 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Grammar pitfalls
Juni 2021
- Les met
36 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
Pitfalls
Maart 2023
- Les met
26 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3
Pitfalls
November 2024
- Les met
29 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 4
PITFALLS
Juni 2024
- Les met
37 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
English pitfalls
Mei 2024
- Les met
24 slides
Engels
MBO
Studiejaar 2
Pitfalls
Juni 2022
- Les met
25 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3
Pitfalls
Juni 2024
- Les met
21 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3
Pitfalls
Juni 2024
- Les met
30 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 4