5.8 Spelling | Verkleinwoorden

Voltooid deelwoord, splitsbare werkwoorden, hoofdletters
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Voltooid deelwoord, splitsbare werkwoorden, hoofdletters

Slide 1 - Tekstslide

5.8 Spelling
Verkleinwoorden

Slide 2 - Tekstslide

VANDAAG IN DE LES 
Toets spelling
29 november
Herhalen vorige les
Samenstellingen met een tussen-s en tussen-n
Leerdoel 
Aan het einde van de les kun je op een juiste manier het schema werkwoordspelling toepassen en verkleinwoorden maken

Zelfstandig werken

Terugblik
Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 3 - Tekstslide

In deze paragraaf leer je:

  • hoe je het schema werkwoordspelling kunt gebruiken (herhaling);
  • verkleinwoorden maken;
  • tien dicteewoorden. 


LESDOELEN

Slide 4 - Tekstslide

Samenstelling met tussen-s en tussen-n
Een samenstelling maak je van twee of meer woorden. Soms moet je tussen de woorden een extra letter zetten: een tussen-s of een tussen-n.

Wanneer doe je dat?
• Een tussen-s schrijf je als je die hoort: stationsplein, streepjescode, meningsverschil
• Voor de tussen-n gebruik je een schema.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Slide 7 - Link

ZN = Zelfstandig naamwoord
Dit zijn mensen, dieren en dingen
Je kunt er een lidwoord voorzetten (de, het, een)
Let op bij woorden zoals zon en maan. Hier is er maar één van. Dus we hebben maar één zon en één maan. het is dan altijd zonneschijn en maneschijn. 

Zon kun je wel in meervoud zetten
zonnen = heeft een andere betekenis. 

Slide 8 - Tekstslide

Je schrijft een tussen-n in de samenstelling als...
A
het eerste deel een bn is dat eindigt op -en
B
het eerste deel een zn is
C
het eerste deel een zn is en het meervoud eindigt op -en
D
het eerste deel een zn is dat eindigt op -en

Slide 9 - Quizvraag

Tussen -s en tussen -n in een samenstelling.
Wat is de juiste spelling?
A
Utrecht heeft een stadstrand.
B
Utrecht heeft een stadsstrand.

Slide 10 - Quizvraag

Schrijf de samenstellingen goed op. Soms moet je een tussen-s of een tussen-n gebruiken.

rijst + bloem
A
rijstbloem
B
rijstebloem
C
rijstenbloem

Slide 11 - Quizvraag

Klassikaal
Vandaag gaan we klassikaal terugblikken wat je de afgelopen weken hebt geleerd. 
Dit betekent:
  • Opdracht 1 t/m 5 klassikaal maken hoofdstuk 5 paragraaf 8
  • Opdracht 6 t/m 8 zelfstandig -> niet af huiswerk voor morgen

Tijdens de klassikale bespreking is het stil en doe je actief mee met de les. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Verkleinwoorden
De meeste verkleinwoorden maak je door -je, -pje of -tje achter het zelfstandig naamwoord te zetten.
Voorbeeld: bankje, boompje, tafeltje.

Let op.
• Eindigt een woord op –ng, dan maak je het verkleinwoord met -nkje of -etje.
ketting – kettinkje
tekening – tekeningetje


Slide 14 - Tekstslide

Verkleinwoorden
• Eindigt een woord op -a, -é, -o of -u, dan schrijf je die klinker twee keer. Je spreekt het woord anders verkeerd uit.
café – cafeetje
menu – menuutje

• Eindigt een woord op -y, dan schrijf je ’tje.
baby – baby’tje
body – body’tje

Slide 15 - Tekstslide

Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
Verkleinwoord met JE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar
hand
fiets
verkleinwoord

Slide 16 - Sleepvraag

Klassikaal
Vandaag gaan we klassikaal terugblikken wat je de afgelopen weken hebt geleerd. 
Dit betekent:
  • opdracht 8 t/m 11

Tijdens de klassikale bespreking is het stil en doe je actief mee met de les. 

Slide 17 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Ga naar de digitale omgeving van talent
Hoofdstuk 5 paragraaf 8 (5.8 spelling)
afmaken
Opdracht 1 t/m 12 
Klaar? Test jezelf maken. 
Wat niet af is, wordt huiswerk voor morgen

Slide 18 - Tekstslide