Vitale functies voorkennistoets

Vitale functies voorkennistoets

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Vitale functies voorkennistoets

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat zijn de vitale functies?
A
Hartfrequentie, bloeddruk, saturatie, temperatuur en bewustzijn
B
Hartfrequentie, bloeddruk, ademhaling, temperatuur en urineproductie
C
Hartfrequentie, bloeddruk, ademhaling, temperatuur en het 'niet pluis gevoel'
D
Hartfrequentie, bloeddruk, ademhaling, temperatuur en bewustzijn

Slide 3 - Quizvraag

Welke vorm van temperatuurmeting is het meest betrouwbaarste?
A
Intra-auraal
B
Oraal
C
Rectaal
D
Axillair

Slide 4 - Quizvraag

Juist of Onjuist:
De diastolische druk is de onderdruk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer raken de vitale functies van een zorgvrager die een levensbedreigende situatie meemaakt, bijvoorbeeld hartinfarct meestal verstoord?
A
In de periode voor de levensbedreigende situatie
B
In de eerste seconde van de levensbedreigende situatie
C
In de eerste minuten van de levensbedreigende situatie
D
In de eerste minuten na de levensbedreigende situatie

Slide 6 - Quizvraag

Bij het controleren van de vitale functies meet je ook de bloeddruk. De bloeddruk geeft informatie over........

Slide 7 - Open vraag

Bloeddruk

Slide 8 - Tekstslide

De tensie geeft informatie over
-de samentrekkende kracht van het hart (contractie)
-de hoeveelheid circulerend bloed
-de weerstand in de bloedvaten

Bron: Leerpad Vitale functies. Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Utrecht, The Netherlands

Slide 9 - Tekstslide

Variatie in bloeddruk en stroomsnelheid

Slide 10 - Tekstslide

Je meet met de hand de bloeddruk.
Wanneer lees je de meter af om de systolische bloeddruk te noteren?
A
Zodra je de manchet volledig hebt opgepompt
B
Zodra je de eerste harttoon hoort
C
Zodra de luidheid van de harttonen maximaal is
D
Zodra je de harttonen niet meer hoort

Slide 11 - Quizvraag

Wat is hypertensie
A
te lage bloeddruk
B
te hoge bloeddruk
C
een normale bloedruk
D
te druk in de klas

Slide 12 - Quizvraag

Juist of Onjuist:
De systolische bloeddruk voor een vrouw van 65 moet lager zijn dan 140 mm HG.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de vijf observatiepunten voor de ademhaling?

Slide 14 - Open vraag

Waardoor word je geprikkeld om weer adem te halen?

A
De longen trekken zich samen en geven een prikkel af.
B
Het ademhalingscentrum in de hersenen geeft een prikkel af.
C
Het hart geeft door het zuurstoftekort een prikkel af.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het normale aantal ademhalingen per minuut bij volwassenen ?
A
8-12 keer per minuut
B
14-18 keer per minuut
C
20-25 keer per minuut
D
30-40keer per minuut

Slide 16 - Quizvraag

Frequentie ademhaling
 De normale ademfrequentie is:
-bij volwassenen 14 tot 18 maal per minuut;
-bij kinderen 20 tot 25 maal per minuut;
-bij baby's 30 tot 40 maal per minuut.

Slide 17 - Tekstslide

Als iemand pijn heeft bij het ademhalen, kan er een snelle ademhaling zonder benauwdheid voorkomen. Noem nog twee situaties waarbij een snelle ademhaling voorkomt, zonder dat de zorgvrager per se benauwd is.

Slide 18 - Open vraag

De hartfrequentie is bij een volwassene in rust gemiddeld 96.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag


A
Sinusbradycardie
B
Sinustachycardie

Slide 20 - Quizvraag

Een zorgvrager met koorts moet voldoende vocht opnemen. Hoeveel vochtopname is gewenst bij hoge koorts?
A
1 liter
B
1-2 liter
C
2-3 liter
D
3-4 liter

Slide 21 - Quizvraag

Wat kan er gebeuren bij te weinig vochtinname bij koorts?

Slide 22 - Open vraag

Bij regelmatige slagen spreken we van een irregulaire pols.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Een korte casus
Bij de overdracht vertelt je collega dat het vannacht niet goed ging met meneer M. 
Hij reageerde niet op prikkels uit zijn omgeving en niet op aanspreken. Hij reageerde wel op pijnprikkels.

Slide 24 - Tekstslide

Vraag naar aanleiding van de casus.
Wat was vannacht de bewustzijnstoestand van meneer M
A
Hij was bij bewustzijn
B
Hij had een verminderd bewustzijn
C
Hij had een sterk verminderd bewustzijn
D
Hij was bewusteloos

Slide 25 - Quizvraag

Geef je jezelf een cijfer over hoe je deze test hebt gemaakt
Uitstekend
Goed
Voldoende
Net een voldoende
Kon beter

Slide 26 - Poll

Schrijf twee persoonlijke leerdoelen op met betrekking over dit onderwerp

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video