Quiz chapitre 1

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Quiz chapitre 1

De passé composé

avoir=

hebben

Avoir: il,elle,on

Avoir: nous

Avoir: vous

Avoir: ils,elles

Avoir: tu

Avoir: j'

avons

ont

ai

avez

as

a

Wat is de passé composé?

1. J'ai parlé
2. Je parlais
3. Je parlerai
4. Je parlerais

Een passé composé heeft er altijd twee.
Waaruit bestaat een passé composé?

1. zelfstandig naamwoord
2. hulpwerkwoord
3. voltooid deelwoord
4. hele werkwoord

eu

été

fait

être

avoir

faire

Maak de passé composé:
Ik heb gepraat.

Het bezittelijk voornaamwoord

Naar welk woord kijk je om te bepalen welk bez. vnw. je nodig hebt?

1. Het onderwerp.
2. Het zelfstandig naamwoord.
3. De persoon die spreekt.
4. Het bijvoeglijk naamwoord.

Wanneer gebruik je mon, ton, son?
(meerdere antwoorden goed)

1. Zelfst. nw begint met medeklinker.
2. Zelfst. nw begint met stomme h.
3. Zelfst. nw is mannelijk.
4. Klinkerbotsing.

(mijn) ___ piscine est très grande.

(uw) ___ soeur est gentille.

(jouw) ___ amie chante toujours.

Vertaal: de vrijheid

Vertaal: in de lente

Vertaal: de week

Vertaal: tijdens

Vertaal: het is koud

Ik kan de passé composé gebruiken.

😒🙁😐🙂😃

Ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.

😒🙁😐🙂😃

Ik ken alle woordjes.

😒🙁😐🙂😃