Rechtsstaat H7: De rechtszaak

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma 
1. Terugblikvraag (10 min.)
2. Zelf lezen: Strafuitsluitingsgronden (10 min.) 
3. Door de stof heen (15 min.)
3. Controlevragen (Rest van de les.) 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Met welk basisprincipe van de rechtsstaat krijgt Lois hier te maken?

Slide 5 - Open vraag

Nog even lezen.... (5 tot 10 min.)
1. Lees op Blz. 65 en 66 het kopje strafuitsluitingsgronden 
2. Bestuur deze goed en stel eventueel vragen
3. Zorg dat je in ieder geval de volgende vragen kunt beantwoorden: 
- Wat is het verschil tussen schulduitsluitingsgronden en rechtvaardigingsgronden? 
- Kun je bij alle strafuitsluitingsgronden een eigen voorbeeld geven? 
- Kun je alle strafuitsluitingsgronden in eigen woorden uitleggen? 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een verschil tussen een rechtvaardigingsgrond en een schulduitsluitingsgrond?
A
Bij een rechtvaardigingsgrond is er geen sprake van een strafbaar feit, bij een schulduitsluitingsgrond wel.
B
Een rechtvaardigingsgrond leidt tot vrijspraak, een schulduitsluitingsgrond tot strafvermindering.
C
Een schulduitsluitingsgrond leidt tot vrijspraak, een rechtvaardigingsgrond tot strafvermindering.
D
Het oordeel over een rechtvaardigingsgrond ligt bij de officier van justitie, het oordeel over een schulduitsluitingsgrond bij de rechter.

Slide 7 - Quizvraag

I. Als je de dief van je scooter tijdens de diefstal een paar ‘tikjes’ verkoopt, kun je je beroepen op overmacht-noodtoestand.
II. Als je in paniek een inbreker een pan heet water over zijn hoofd gooit, kun je een beroep doen op noodweerexces.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 8 - Quizvraag

Toetsstof 
- Thema 1 Wat is maatschappijleer?: H1 en H2 
-Thema 2 Rechtsstaat: H1 t/m H7 (M.U.V. H3) 

Toets? 
- 50 min. 
- circa 20 vragen: 10 meerkeuze, 6 t/m 8 open en 3 actualiteitsvragen (ook meerkeuze)  

Slide 9 - Tekstslide

Tips voor Leren 
- Neem de Lessonup's als leidraad
- Oefen veel 
- Stel vragen (bijv. via Teams) 
-Maak eventueel samenvattingen 
- Volgen het nieuws  

Slide 10 - Tekstslide

Keuzemenu 
Keuze 1: Ga aan de slag met de rest van deze lessonup (in stilte en eventueel met oortjes) 
Keuze 2: Luister mee met het doornemen van de toetsstof 

Slide 11 - Tekstslide

In welke zaak is er sprake van burgerlijk recht?
A
De provincie die opdracht geeft een nieuwe snelweg aan te leggen.
B
Een asielzoeker die zich in Nederland wil vestigen.
C
Het Ministerie van Justitie dat uit ontevredenheid weigert de nota van een leverancier van bedrijfskleding te betalen.
D
De afwijzing van een huursubsidieaanvraag.

Slide 12 - Quizvraag

Voor de dader heeft het verschillende gevolgen of een strafbare handeling als misdrijf of als overtreding wordt beschouwd. Welke van de beweringen is of zijn juist?
I. Bij misdrijven zijn de maximumstraffen hoger.
II. Een poging tot een misdrijf is strafbaar, een poging tot een overtreding niet.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 13 - Quizvraag

Welke van de beweringen is of zijn juist?
I. Als de officier van justitie een zaak seponeert, volgt er altijd een transactie.
II. De rechter bepaalt of er een rechtszaak tegen een verdachte komt.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 14 - Quizvraag

I. Van de ne bis in idem-regel kan in bijzondere gevallen worden afgeweken als er sprake is van nieuw hard bewijs.
II. De ne bis in idem-regel voorkomt de behandeling in hoger beroep.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 15 - Quizvraag

Een verdachte kan alleen gestraft worden als:
A
de verdachte niet ontoerekenings-vatbaar is, hij bekend heeft en er geen sprake is van noodweer.
B
hij bekend heeft, er voldoende bewijsmateriaal is en de verdachte niet ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard.
C
het gaat om een strafbaar feit, er sprake is van noodweer en het ten laste gelegde geheel bewezen is.
D
het ten laste gelegde geheel bewezen is, het om een strafbaar feit gaat en de verdachte geen wettelijk excuus heeft voor zijn handelen.

Slide 16 - Quizvraag

Sommige mensen vinden dat bij strafoplegging vooral de slachtoffers genoegdoening moeten krijgen. Welke doelen van straf spelen dan vooral een rol? Ligt je antwoord toe

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Zie bron vorige pagina: De officier van justitie eiste tegen de vrouw een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan de helft voorwaardelijk. De advocaat vroeg vrijspraak. Wat is waar?
A
De rechter moet de vrouw vrijspreken, want er is sprake van noodweer.
B
De rechter mag geheel zelf de hoogte van de straf bepalen, want hij is onafhankelijk.
C
De rechter moet bij zijn vonnis rekening houden met de bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht.
D
De rechter mag geen hogere straf geven dan de officier van justitie eist.

Slide 19 - Quizvraag

Zie bron, twee pagina's terug. Voor welk soort gerecht wordt deze verdachte in eerste instantie voorgeleid en bij welk soort gerecht kan deze verdachte daarna in hoger beroep gaan?
A
Het kantongerecht en de rechtbank.
B
De rechtbank en het gerechtshof.
C
Het gerechtshof en de Hoge Raad.
D
De rechtbank en de Hoge Raad.

Slide 20 - Quizvraag