In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Programma
1. Nog even lezen... (5 t/m 10 min.)
2. Rechtszaak naspelen + uitleg (30 min.)
3. Controlevragen (10 min.)
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Nog even lezen.... (5 tot 10 min.)
1. Lees nog eens blz. 64 t/m 68 door
2. Lees de casus: Metselaar dood naar ruzie (blz.48)
3. Doe dit in stilte
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
In welke zaak is er sprake van burgerlijk recht?
A
De provincie die opdracht geeft een nieuwe snelweg aan te leggen.
B
Een asielzoeker die zich in Nederland wil vestigen.
C
Het Ministerie van Justitie dat uit ontevredenheid weigert de nota van een leverancier van bedrijfskleding te betalen.
D
De afwijzing van een huursubsidieaanvraag.
Slide 6 - Quizvraag
Voor de dader heeft het verschillende gevolgen of een strafbare handeling als misdrijf of als overtreding wordt beschouwd. Welke van de beweringen is of zijn juist? I. Bij misdrijven zijn de maximumstraffen hoger. II. Een poging tot een misdrijf is strafbaar, een poging tot een overtreding niet.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.
Slide 7 - Quizvraag
Welke van de beweringen is of zijn juist? I. Als de officier van justitie een zaak seponeert, volgt er altijd een transactie. II. De rechter bepaalt of er een rechtszaak tegen een verdachte komt.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.
Slide 8 - Quizvraag
I. Van de ne bis in idem-regel kan in bijzondere gevallen worden afgeweken als er sprake is van nieuw hard bewijs. II. De ne bis in idem-regel voorkomt de behandeling in hoger beroep.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.
Slide 9 - Quizvraag
Een verdachte kan alleen gestraft worden als:
A
de verdachte niet ontoerekenings-vatbaar is, hij bekend heeft en er geen sprake is van noodweer.
B
hij bekend heeft, er voldoende bewijsmateriaal is en de verdachte niet ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard.
C
het gaat om een strafbaar feit, er sprake is van noodweer en het ten laste gelegde geheel bewezen is.
D
het ten laste gelegde geheel bewezen is, het om een strafbaar feit gaat en de verdachte geen wettelijk excuus heeft voor zijn handelen.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een verschil tussen een rechtvaardigingsgrond en een schulduitsluitingsgrond?
A
Bij een rechtvaardigingsgrond is er geen sprake van een strafbaar feit, bij een schulduitsluitingsgrond wel.
B
Een rechtvaardigingsgrond leidt tot vrijspraak, een schulduitsluitingsgrond tot strafvermindering.
C
Een schulduitsluitingsgrond leidt tot vrijspraak, een rechtvaardigingsgrond tot strafvermindering.
D
Het oordeel over een rechtvaardigingsgrond ligt bij de officier van justitie, het oordeel over een schulduitsluitingsgrond bij de rechter.
Slide 11 - Quizvraag
Sommige mensen vinden dat bij strafoplegging vooral de slachtoffers genoegdoening moeten krijgen. Welke doelen van straf spelen dan vooral een rol? Ligt je antwoord toe
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Tekstslide
Zie bron vorige pagina: De officier van justitie eiste tegen de vrouw een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan de helft voorwaardelijk. De advocaat vroeg vrijspraak. Wat is waar?
A
De rechter moet de vrouw vrijspreken, want er is sprake van noodweer.
B
De rechter mag geheel zelf de hoogte van de straf bepalen, want hij is onafhankelijk.
C
De rechter moet bij zijn vonnis rekening houden met de bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht.
D
De rechter mag geen hogere straf geven dan de officier van justitie eist.
Slide 14 - Quizvraag
Zie bron, twee pagina's terug. Voor welk soort gerecht wordt deze verdachte in eerste instantie voorgeleid en bij welk soort gerecht kan deze verdachte daarna in hoger beroep gaan?