Je leert wat het meewerkend voorwerp is en hoe je dit kunt herkennen.
Slide 2 - Tekstslide
Bespreken opdr. 1, blz. 148
Slide 3 - Tekstslide
Theorie Grammatica zinsdelen H5
Het meewerkend voorwerp.
Net als een lijdend voorwerp komt een meewerkend voorwerp niet altijd voor in een zin, maar als er een lijdend voorwerp is, dan kan er ook een meewerkend voorwerp in voorkomen.
Slide 4 - Tekstslide
Het meewerkend voorwerp
geeft aan voor wie iets bestemd is en heeft dus altijd een werkwoord nodig waarbij er sprake is van een ontvanger of een luisteraar.
Vlak voor sluitingstijd verkocht de juwelier nog een dure ring aan een klant.
Binnenkort zal de gemeente de verouderde wijk een opknapbeurt geven.
Ik vertelde het geheim aan mijn beste vriendin.
Slide 5 - Tekstslide
Het meewerkend voorwerp
begint meestal met 'aan' of 'voor' .
Het woordje 'aan' kun je ook weglaten (al verandert dan de volgorde van de zin vaak).
Ik geef het boek aan de meisjes. - Ik geef de meisjes het boek.
Bij 'voor' doet het onderwerp meestal iets voor een ander, het meewerkend voorwerp. Ik koop voor jou een boek.
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp:
De rector overhandigde de leerlingen hun diploma.
A
de rector
B
de leerlingen
C
hun diploma
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp:
Voor mijn moeder kocht ik een mooi kettinkje.
A
voor mijn moeder
B
ik
C
een mooi kettinkje
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp:
Heel sportief gaf zij de bal aan de tegenpartij.
A
zij
B
de bal
C
aan de tegenpartij
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp:
Ik zal hem nooit meer mijn geheimen vertellen.
A
ik
B
hem
C
mijn geheimen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp:
De artiest vertoonde zijn kunsten aan een enthousiast publiek.
A
de artiest
B
zijn kunsten
C
aan een enthousiast publiek
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp:
De ober heeft voor Xavier een kop thee ingeschonken.
Als je een zin in de juiste volgorde goed hebt ontleed tot en met het meewerkend voorwerp, dan kun je zinsdelen overhouden: de restjes van de zin. Dat zinsdeel of die zinsdelen (want het kunnen er meer dan 1 zijn) is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en).
Met andere woorden: een zin hoeft geen bijwoordelijke bepaling te hebben, maar kan er ook meerdere hebben!
Slide 16 - Tekstslide
De bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling kan tijd, duur, plaats, reden, oorzaak, manier, afstand enz. aangeven.
De bijwoordelijke bepaling geeft dan ook antwoord op vragen als: wanneer, hoelang, waar, waarom, waardoor, hoe, hoever enz.
Deze vraagwoorden zijn zelf ook een bijwoordelijke bepaling!
Slide 17 - Tekstslide
Let op:
Niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als 'niet, misschien, zeker, wel, natuurlijk, absoluut, waarschijnlijk, vermoedelijk' zijn bijwoordelijke bepalingen!
Slide 18 - Tekstslide
Maken/huiswerk
Maak de startopdracht op blz. 178 van Grammatica zinsdelen H6.