werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Werkwoordspelling

persoonsvorm,

werkwoorden,

tegenwoordige tijd, verleden tijd,

enkelvoud, meervoud, voltooid deelwoord.

Wat is jullie leerdoel?
Aan het eind van deze les wil ik ......... leren/begrijpen/snappen.

Persoonsvorm?

stap 1: is je woord een persoonsvorm?

stap 2: zet je zin in een andere tijd? Welk werkwoord verandert er?

Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Let op: alleen bij de persoonsvorm heb je te maken met "dt"/ "dde"/ "dden"/ "te"/ "tten" enz.

Persoonvorm, werkwoord

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Waar herken je een werkwoord aan?

Je kan een werkwoord vervoegen.

Ik loop, jij loopt, wij lopen (dit kan!)

Ik aardbei, jij aardbeit, wij aardbeien (uhmmm, dan kan niet!)

Welk woord is geen werkwoord?

1. Piet
2. gaan
3. zingen
4. zijn

Welke 2 woorden kunnen nooit de persoonsvorm zijn?

1. wij
2. de prinses
3. gaan
4. eten

Waarom kunnen de woorden "wij" en "de prinses" geen persoonsvorm zijn?

1. dit zijn personen
2. dit zijn geen werkwoorden
3. ik weet het niet

Welk woord is de PV?
Ik ga vanavond voetballen?

1. Ik
2. ga
3. vanavond
4. voetballen

Wat is de PV?
Wij dansten de hele avond op de muziek.

1. Wij
2. dansten
3. de hele avond
4. op muziek

Welk woord is de PV?
Dani kreeg een puppy van zijn oma.

1. Dani
2. kreeg
3. een puppy
4. van zijn oma

Lees de vraag/ de zin altijd goed.

Let op de tijd!

Verleden tijd of tegenwoordige tijd

Let op het onderwerp!

Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?

Welke zin staat in de tegenwoordige tijd?

1. Marieke ging lekker vissen.
2. Annet heeft gisteren een bananenbrood gebakken.
3. Tim haalt boodschappen voor zijn oma.
4. Esmee vroeg aan haar oom of ze hem kon helpen.

Welke zin staat in de verleden tijd?

1. Roy laat voor zijn buurvrouw de hond uit.
2. Linda helpt haar moeder met een internetbetaling.
3. Niels kocht een bosje bloemen voor zijn oma.
4. Michiel neemt zijn vriendin mee uit eten.

Wij genieten van het zonnetje.

1. het onderwerp is enkelvoud
2. het onderwerp is meervoud

De rijst is uitverkocht!!

1. Het onderwerp is enkelvoud
2. Het onderwerp is meervoud

Rijst bestaat uit heel veel korreltjes, maar het woord rijst is "enkelvoud".

Is het onderwerp ev of mv?
De kalfjes drinken bij hun moeder.

1. ev
2. mv

Spelling persoonvorm tegenwoordige tijd.

1. stam? = ik vorm

2. vervang het in de zin door het woord "loop"/ "loopt".

3. hoor je een "t"? of hoor je geen "t"? 

Vraag: hij word of wordt voetballer.

Hele werkwoord = worden

1. stam = (ik) word

2. hij "loopT"

3 ik hoor een "T" achter loop,

4 dus ook een "T" achter de stam van word.

Antwoord: hij wordT voetballer.

Let op de T

ik loop    ik word

jij loopt    jij wordt

hij loopt     hij wordt 

de tafel loopt    de tafel wordt

Welke 2 zinnen zijn juist?

1. Hij word arts.
2. Hij wordt arts.
3. Zij wordt dokter.
4. Zij word dokter.

Welke zinnen zijn juist?

1. Wij loop naar de winkel.
2. Zij loopt naar de bakker.
3. Zij vindt het gezellig.
4. Zij wordt morgen 15.

Bij de persoonsvorm in de verleden tijd heb je GEEN "T" achter de stam.

Welke zin is NIET goed?

1. Hij loopt naar het park.
2. Zij vindt dat maar saai.
3. De hond vindt de koekjes heerlijk.
4. De hond werdt er misselijk van.

De hond werd er misselijk van  schrijf je gewoon zo: werd.

"werd" is verleden tijd, dus GEEN "t" achter de stam.

(ezelbrug: "T" (zeg je als "thee", verleden tijd, betekent "oud"... je wil toch ook geen "oude T(hee)" . 

Verleden tijd

persoonsvorm in de verleden tijd.

1. Zet je zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert is je pv.

2. Stam = ik vorm

3. laatste letter van de stam/ ik-vorm.

4. wel in `t Kofschip dan + te/ten. Niet in `t Kofschip dan + de/den.

`t Kofschip

Staat de laatste letter van de stam in dit "rijtje" met letters?

Ja? + te / ten

Nee? + de / den

Onderwerp

Is het onderwerp enkelvoud dan stam + te / de.

Is het ondewerp meervoud dan stam + ten / den.

Ik (praten) gisteren over koetjes en kalfjes.

 1. stam = (ik) praaT

2. T zit in "t Kofschip"

3. ik praatte

4. ik = enkelvoud daarom te (geen ten achter de stam)

Let op!

Je plaatst nooit twee keer een "T".

Er staat soms een dubbele  "T", maar dat komt omdat de eerste "T" er al stond.

Bijvoorbeeld bij praaT----- dat wordt praaTTE/ of praaTTEN

Welke zin is goed?

1. Ik hoorde je niet aankomen.
2. Ik hoorte je niet aankomen.
3. Ik hoorden je niet aankomen.

Welke zin is goed? Verleden tijd!

1. Wij zuchtte diep.
2. Wij zucht diep.
3. Wij zuchten diep.
4. Wij zuchtten diep.

Wij zuchtten diep. (verleden tijd)

Hele werkwoord = zuchten

stam = ik zuchT

T zit in `t Kofschip, dus + TEN

(teN omdat "wij" meervoud is)

Wij zuchten diep (= tt)

"Wij zuchten diep" is ook goed, als de zin in de tegenwoordige tijd staat.

Je herkent aan een zin of het verleden tijd is als er een "dubbele" "dde/dden" of "te/tten" staat.

Welke zinnen zijn goed? Verleden tijd.

1. Wij aten een dropje.
2. Wij eten een dropje.
3. Ik at een appel.
4. Wij gooiden een bal.

Voltooid deelwoord

Meestal het laatste woord van de zin.

Niet de persoonsvorm.

Maak het woord langer, je hoort een "t" of een "d".

voltooid deelwoord

Wij hebben GEVOETBALD 

(wij voelbalDen) je hoort een "d", dus wordt het gevoetbalD.

Zij heeft dat GEHOORD.

(zij hoorDe dag), je hoort een "d", dus schrijf je een "d".

Welk woord is het volt.dw?
Zij hebben een broodje gegeten.

1. zij
2. hebben
3. een broodje
4. gegeten

Wat is het volt. dw?
Wij hebben een cadeautje gekocht.

1. wij
2. hebben
3. een cadeautje
4. gekocht.

Welke zin is goed?

1. Hij heeft gedouchd
2. Hij had dat gezegt.
3. Zij heeft viool gespeeld.

Hij heeft gedouchT 

Je kan zeggen: hij douchte (je hoort een T, dus dan schrijf je een T)

Hij had dat gezegD.

Je kan niet zeggen: hij zegTe dat.

Het voltooid deelwoord eindigt vaak op een  D.

Zijn er nog vragen?

Wat vonden jullie van deze les?

Wat hebben jullie van deze les geleerd?