5.4 grammatica: bijv bepaling,bijstelling, vragend en onbepaald voornaamwoord

Grammatica 5.4 bijvoeglijke bepaling, bijstellingen, vragend voornaamwoord en onbepaald voornaamwoord
Welkom in deze digitale les
Fijn dat je er bent!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 5.4 bijvoeglijke bepaling, bijstellingen, vragend voornaamwoord en onbepaald voornaamwoord
Welkom in deze digitale les
Fijn dat je er bent!

Slide 1 - Tekstslide

In deze les leg ik uit
Waar je het document kunt vinden met de opdrachten.
Hoe je de opdrachten gaat maken.
Wanneer je het af moet hebben.

de theorie die je daarvoor nodig hebt

Slide 2 - Tekstslide

Hoe maak ik de opdrachten?
Vanaf nu maak je de opdrachten niet (meer) in je schrift of werkboek, maar ga je digitaal, (dus op je I-Pad, of laptop of computer)de opdrachten maken. 

Geef zo duidelijk en uitgebreid mogelijk antwoord.

In studiewijzer zit je doelenkaart voor 5.3/54/5.5, gebruik deze goed, zo weet je wat je nog lastig vindt en kun je mij ook de goede vragen stellen.

Slide 3 - Tekstslide

Waar vind ik de lessen van deze week?
  • In magister in je weekrooster, bij de eerste les Nederlands van de week.
  • En in magister in het kopje studiewijzers ( daar staat een document met de weektaak/ doelenkaart zoals ook in je magister rooster staat)
  • Je doelenkaart staat in studiewijzer

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer heb ik de opdrachten af?
Aan het eind van de week, dus uiterlijk op donderdag 11 juni heb je de opdrachten af. Maak dus een goede planning voor de hele week.

Ik kan dat ook digitaal zien, je hoeft deze week niets toe te sturen van het huiswerk

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg van de theorie 5.4
Lees goed de doelen in deze les en op je doelenkaart.

Je kunt de theorie ook vinden in je lesboek en op je I-Pad bij 5.4 grammatica.


Slide 6 - Tekstslide

Doel
Ik weet wat een bijvoeglijke bepaling is.
Ik kan een bijvoeglijke bepaling benoemen in de zin.

Ik weet wat een bijstelling is.
Ik kan een bijstelling benoemen in een zin.

Ik weet wat een vragend en onbepaald voornaamwoord is.
Ik kan een vragend en onbepaals voornaamwoord benoemen in een zin

Slide 7 - Tekstslide

bijvoeglijke bepaling
Hoe vind je de bijvoeglijke bepaling in een zin?

Een bijvoeglijke bepaling zegt iets over het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in de zin, 
bijvoorbeeld: de lieve kat, de stomme vogel, het leuke kind, het mooie huis. Zoals je kan zien zijn bijvoeglijke bepalingen meestal bijvoeglijke naamwoorden, maar het kan ook een bezittelijk voornaamwoord zijn, bijvoorbeeld: mijn kat, jouw vriend, onze spullen.


 

Slide 8 - Tekstslide

bijvoeglijke bepaling uitleg
Wat belangrijk is om te weten is dat:

- een bijvoeglijke bepaling kan uit één of meerdere woorden bestaan.
- er meerdere bijvoeglijke bepalingen in een zin kunnen staan.
- een bijvoeglijke bepaling altijd onderdeel is van een ander zinsdeel (vaak van het lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp).

Slide 9 - Tekstslide

regels:
Een bijvoeglijke bepaling zegt iets over het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in de zin.
Een bijvoeglijk bepaling is meestal een bijvoeglijk naamwoord, maar kan ook een bezittelijk voornaamwoord zijn.
Een bijvoeglijke bepaling kan uit één of meerdere woorden bestaan.
Er kunnen meerdere bijvoeglijke bepalingen in een zin kunnen staan.
Een bijvoeglijke bepaling is altijd onderdeel van een ander zinsdeel (vaak van het lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp).

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de bijvoeglijke bepaling van de volgende zin?

De oude kat is verdwaald in het grote bos. 
1 - splits de zin op in zinsdelen
2 - zoek het zelfstandig naamwoord per zinsdeel (let op: niet in alle zinsdelen zit een zelfstandig naamwoord)
3 - zoek de bijvoeglijke bepaling per zinsdeel door de volgende vraag te stellen:
welk/wat voor + [zelfstandig naamwoord]?


wat voor bos? grote -> bijvoeglijke bepaling  
De oude kat is verdwaald in het grote bos. 

Slide 11 - Tekstslide

uitleg:
1.De oude kat | is verdwaald | in het grote bos.

2.De oude kat | is verdwaald | in het grote bos

3.wat voor kat? oude -> bijvoeglijke bepaling
wat voor bos? grote -> bijvoeglijke bepaling  

Slide 12 - Tekstslide

Let op
een bijvoeglijke bepaling zegt altijd iets over een zelfstandig naamwoord, niet over een werkwoord!

- De rivier stroomt hard door de bergen. (hard slaat op stromen: geen bijvoeglijke bepaling)
- De rivier stroomt tegen de harde rotsen aan. (harde slaat op rotsen: wel een bijvoeglijke bepaling)

Slide 13 - Tekstslide

Wat is in deze zin de persoonsvorm?
Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een cadeau gegeven.
A
Hij
B
heeft
C
aan Sanne
D
voor haar verjaardag

Slide 14 - Quizvraag

Wat is in deze zin het werkwoordelijk gezegde?
Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een cadeau gegeven.
A
Hij
B
een cadeau
C
heeft gegeven
D
voor haar verjaardag

Slide 15 - Quizvraag

Wat is in deze zin het onderwerp?
Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een cadeau gegeven.
A
Hij
B
heeft
C
aan Sanne
D
voor haar verjaardag

Slide 16 - Quizvraag

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een cadeau gegeven.
A
een cadeau
B
heeft
C
aan Sanne
D
voor haar verjaardag

Slide 17 - Quizvraag

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een cadeau gegeven.
A
een cadeau
B
heeft
C
aan Sanne
D
voor haar verjaardag

Slide 18 - Quizvraag

Wat is in deze zin de bijwoordelijke bepaling?
Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een cadeau gegeven.
A
een cadeau
B
heeft
C
aan Sanne
D
voor haar verjaardag

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een bijstelling?
Een bijstelling staat direct achter een zelfstandig naamwoord en geeft meer informatie of een verklarende toevoeging over het zelfstandig naamwoord (of groep).
Een bijstelling bevat nooit een zelfstandig gebruike werkwoordsvorm.
Een bijstelling staat vrijwel altijd tussen komma's.

Slide 20 - Tekstslide

voorbeeld van bijstellingen:
- Ik liep door Amsterdam,  een van de mooiste steden in ons land, met mijn zusje Lieselotte.
- Bill Clinton, een symphatieke man, was vroeger de President van Amerika.
- Wij droegen de tafel, een loodzware, naar de derde verdieping.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de bijstelling in de volgende zinnen?

a. Mijn oma, een bejaarde vrouw, is onlangs naar een verpleeghuis verhuisd.
b. Onze hamster, Karin Jacqueline, is zwanger.
c. Het gebouw, een monument uit de Tweede Wereldoorlog, staat in brand.

Slide 22 - Open vraag

wat is een vragend voornaamwoord?
Een vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen en 'vraagt' daar iets over. Het kan zowel zelfstandig (wie ben jij?) als niet-zelfstandig (welk boek heb jij?) gebruikt worden.

De vragend voornaamwoorden (ook wel vraagwoorden genoemd) die in onze taal voorkomen zijn: wie, wat, welk, welke, wat voor (een) en wiens. Het vraagwoord staat vaak vooraan de zin, maar kan ook in het midden van de zin staan. 

Slide 23 - Tekstslide

Let op:
Vragende voornaamwoorden verwijzen altijd naar iets of iemand. Andere woorden  aan het begin van een vragende zin zijn dus geen vragend voornaamwoorden! Meestal is het dan een bijwoord, zoals in de volgende zinnen:

- Hoe ga jij naar de voorstelling toe? (verwijst niet naar iets/iemand)
- Waarom ga jij naar de kapper? (verwijst niet naar iets/ie

Slide 24 - Tekstslide

onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord wordt gebruikt om iets niet-concreets aan te duiden, dus verwijst niet naar specifieke personen of dingen. 

De onbepaalde voornaamwoorden die in onze taal regelmatig voorkomen zijn: iets, niets, alles, iedereen, iemand, niemand, andere(n), elk(e) en ieder(e). 
Let op: het woord wat is ook een onbepaald voornaamwoord als je het kan vervangen door het woord iets (ik heb weleens wat gekocht -)

Slide 25 - Tekstslide

let op
Woorden als enige, sommige, enkele en verschillende worden soms als onbepaald voornaamwoord gezien, maar meestal als telwoorden gezien. 

Wij zien deze woorden in ieder geval als telwoord, omdat het toch wat specifieker (= minder algemeen) iets aanduidt.

Slide 26 - Tekstslide

opdrachten die je gaat maken
4.4: 1,2,3,4,5,6,8,9,10,12,13,14,15,
test jezelf 4.4
lesson up toetsjes ( 4 toetsjes)
half uur lezen
gebruik je doelenkaart!

Slide 27 - Tekstslide

vragen?
Je kunt in de onlinesessie vragen stellen
Je mag altijd vragen stellen via de mail

Succes, je kunt het!

Slide 28 - Tekstslide