3.3 Nettokracht

3.3 Nettokracht
3.3.1 Je kunt in geval van evenwicht beschrijven aan welke voorwaarden de krachten moeten voldoen.
3.3.2 Je kunt in geval van evenwicht de bijbehorende krachten benoemen.
3.3.3 Je kunt de nettokracht berekenen van krachten die werken op één voorwerp.
3.3.4 Je kunt de opwaartse kracht herkennen in geval van evenwicht. (extra stof)
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.3 Nettokracht
3.3.1 Je kunt in geval van evenwicht beschrijven aan welke voorwaarden de krachten moeten voldoen.
3.3.2 Je kunt in geval van evenwicht de bijbehorende krachten benoemen.
3.3.3 Je kunt de nettokracht berekenen van krachten die werken op één voorwerp.
3.3.4 Je kunt de opwaartse kracht herkennen in geval van evenwicht. (extra stof)

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
  1. Je kunt het verband beschrijven tussen de uitrekking van een veer en de kracht die op de veer werkt.
  2. Je kunt krachten meten met een krachtmeter (veerunster).
  3. Je kunt de zwaartekracht op een voorwerp berekenen als de massa is gegeven.
  4. Je kunt uitleggen wat een krachtenschaal is.
  5. Je kunt een kracht op een gegeven krachtenschaal tekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Je kan een kracht tekenen als een pijl
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Je kunt een kracht tekenen als een pijl. Wat geeft de lengte van de pijl aan?
A
de krachtenschaal
B
hoe groot de kracht is
C
de richting van de kracht
D
plaats waar de kracht wordt uitgeoefend

Slide 4 - Quizvraag

KRACHTEN TEKENEN WE ALS
A
EEN STREEP
B
EEN PUNT
C
EEN PIJL
D
EEN VIERKANT

Slide 5 - Quizvraag

Op een voorwerp van 1 kg werkt de zwaartekracht.
Hoe groot is de zwaartekracht?
A
0,1 N
B
0,981 N
C
10 N
D
9.81 N

Slide 6 - Quizvraag

Op een voorwerp van 200 g werkt de zwaartekracht.
Hoe groot is de zwaartekracht?
A
0,2 N
B
2 N
C
20 N
D
2000 N

Slide 7 - Quizvraag

Op een voorwerp van 450 g werkt de zwaartekracht.
Hoe groot is de zwaartekracht?
A
0,45 N
B
4,5 N
C
45 N
D
4500 N

Slide 8 - Quizvraag

De zwaartekracht van de meneer is...
A
12,8 N
B
100 N
C
780 N

Slide 9 - Quizvraag

Op een voorwerp van 3,5 kg werkt de zwaartekracht.
Hoe groot is de zwaartekracht?
A
0,34 N
B
3,4 N
C
34,3 N
D
343 N

Slide 10 - Quizvraag

Leerdoelen 3.3 Nettokracht
  1. Je kunt in geval van evenwicht beschrijven aan welke voorwaarden de krachten moeten voldoen.
  2. Je kunt in geval van evenwicht de bijbehorende krachten benoemen.
  3. Je kunt de nettokracht berekenen van krachten die werken op één voorwerp.

Slide 11 - Tekstslide

Twee krachten in evenwicht
In fig 1 zie je een zak groenten die aan een krachtmeter hangt. 
Op de zak werken twee krachten: 
de zwaartekracht en de veerkracht.
De zwaartekracht (Fz) werkt naar beneden, 
de veerkracht (Fv) omhoog.
In deze situatie houden de krachten elkaar in evenwicht.
Daardoor gebeurt er niets: 
de zak beweegt niet omhoog en ook niet omlaag.
Zwaartekracht en veerkracht.

Slide 12 - Tekstslide

Twee krachten in evenwicht
Ook in deze situatie zijn er twee krachten die evenwicht
maken: de zwaartekracht (Fz) en de spankracht (Fs). 
Situatie waarbij alle krachten op een voorwerp elkaar 
opheffen. De nettokracht is dan 0 N.

De spankracht ontstaat doordat het touw wordt uitgerekt.
Je kunt dat vergelijken met de manier waarop 
de veerkracht ontstaat.
Zwaartekracht en spankracht.

Slide 13 - Tekstslide

Twee krachten in evenwicht
Er is nog een andere kracht die vaak evenwicht maakt
met de zwaartekracht. 
In fig 3 zie je een voorbeeld: een fruitschaal die op een tafel staat. 
Het tafelblad wordt door de schaal een heel klein beetje
ingedrukt.
Daardoor ontstaat een kracht die recht omhoog werkt: 
de normaalkracht (Fn). 
De normaalkracht maakt evenwicht met de zwaartekracht
zodat de schaal niet naar beneden val
Zwaartekracht en spankracht.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Resultante / nettokracht 
  • Nettokracht / resultante: het resultaat van alle krachten samen
  • Krachten in de zelfde richting tel je bij elkaar op.
Vb. F1 = 150N→ F2 = 250N→
Fnetto = F1 + F2 = 150 + 250 = 400N→

Slide 16 - Tekstslide

Resultante / nettokracht 
  • Bij krachten in tegengestelde richting bereken je het verschil.
Vb. F1 = 150N→ F2 = 250N←
  • Fnetto = 250 – 150 = 100N← In dit geval gaat de netto-kracht naar de richting waar de meeste kracht naartoe ging.

Slide 17 - Tekstslide

Resultante / nettokracht 
  • Wanneer de krachten in tegengestelde richting even groot zijn heffen deze elkaars werking op.
Vb. F1 = 250N→ F2 = 250N←
Fnetto = 250 – 250 = 0N

Slide 18 - Tekstslide

De nettokracht bij evenwicht
Er zijn steeds twee krachten die evenwicht maken. 
Daarvoor moet aan drie voorwaarden zijn voldaan:
  • 1. De krachten zijn even groot.
  • 2. De krachten liggen op dezelfde lijn (in elkaars verlengde).
  • 3. De krachten hebben een tegengestelde richting.
  • Als krachten evenwicht maken, lijkt het alsof er geen kracht op het voorwerp werkt. 
  • Je zegt in dat geval dat de nettokracht op het voorwerp 0 N is. 
  • De nettokracht is de optelsom van alle krachten samen.

Slide 19 - Tekstslide

Rekenen met de nettokracht
Om de nettokracht op een voorwerp te vinden, pas je twee regels toe:

  • Krachten in dezelfde richting tel je bij elkaar op.

  • Krachten in tegengestelde richting trek je van elkaar af.

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht 1
Je ziet twee krachten die op een verhuisdoos werken.
Kracht 1 (F1) is 15 N en kracht 2 (F2) is 25 N.
Bereken de nettokracht op de doos.
 Hoe groot is de nettokracht op de doos?
  • Uitwerking
  • De krachten werken in tegengestelde richting. 
  • Je moet ze dus van elkaar aftrekken.
  • nettokracht = kracht 2 − kracht 1
  • nettokracht = 25 N − 15 N = 10 N

Slide 21 - Tekstslide