Toptaal Haarlem B1 23 juni


De woorden van hoofdstuk 2

gebiedende wijs
scheidbare werkwoorden
het infinitief met en zonder "te"
verbindingen 2
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


De woorden van hoofdstuk 2

gebiedende wijs
scheidbare werkwoorden
het infinitief met en zonder "te"
verbindingen 2

Slide 1 - Tekstslide

Als je op de bus wacht, zit je natuurlijk niet........................ op de bus!
A
letterlijk
B
wettelijk
C
omheen
D
de positie

Slide 2 - Quizvraag

Je mag volgende week een dag vrij nemen. Maar wel op ....................... dat je deze week extra werkt.
A
voorkomen
B
ten slotte
C
ernstig
D
voorwaarde

Slide 3 - Quizvraag

Het is ..................... verplicht om een veiligheidsriem in de auto te dragen.
A
letterlijk
B
asociaal
C
wettelijk
D
veilig

Slide 4 - Quizvraag

De ....................... van deze verzekeringspolis is 12 maanden.
A
overlast
B
looptijd
C
aansprakelijkheid
D
vergoeden

Slide 5 - Quizvraag

Als je gaat trouwen moet je veel ......................
A
verlengen
B
verdelen
C
regelen
D
ontkennen

Slide 6 - Quizvraag

De ....................... is alles wat zich aan losse zaken in een huis bevindt. Je ....................... bestaat bijvoorbeeld uit de meubels, elektronica, kleding, etc. in uw woning.
A
sleutel
B
inbraak
C
opruimen
D
inboedel

Slide 7 - Quizvraag

In deze wijk ................. de laatste jaren veel ........................
A
breekt, in
B
is, ingebroken
C
in, gebroken
D
brak, in

Slide 8 - Quizvraag

Je moet de woorden in de juiste ..................... in de zin zetten.
A
stand
B
toets
C
volgorde
D
vloerbedekking

Slide 9 - Quizvraag

Willem-Alexander is koning van het Nederlandse ...................
A
volk
B
positie
C
plicht
D
binnenstad

Slide 10 - Quizvraag

De meeste politici weten niet wat er echt gebeurt in de ......................
A
oven
B
maatschappij
C
nauwelijks
D
aandacht

Slide 11 - Quizvraag



De scheidbare werkwoorden

Slide 12 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Jaap heeft de laptop meegenomen.
B
Jaap neemde de laptop mee.
C
Jaap mee de laptop nemen.
D
Jaap meeneemt de laptop.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Trek aan je jas!
B
Trek je jas aan!
C
Aantrek je jas!
D
Trekt aan je jas!

Slide 14 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Waarom je niet mee willen doen?
B
Waarom wil je niet meedoen?
C
Waarom wilde je niet meegedaan?
D
Waarom doe je niet mee willen?

Slide 15 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Hij zit in de gevangenis omdat hij veel inbrak.
B
Hij zit in de gevangenis omdat hij brak veel in.
C
Hij zit in de gevangenis omdat brak hij veel in.
D
Hij zit in de gevangenis omdat hij in veel brak.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Het is niet zo ingewikkeld om te klaarmaken pasta.
B
Het is niet zo ingewikkeld om te maken pasta klaar.
C
Het is niet zo ingewikkeld om maak pasta te klaren.
D
Het is niet zo ingewikkeld om pasta klaar te maken.

Slide 17 - Quizvraag

Zet de volgende zin in de voltooide tijd:
Karin belt haar moeder op.

Slide 18 - Open vraag

Zet de volgende zin in de gebiedende wijs.
Je moet je kamer schoonmaken!

Slide 19 - Open vraag

Zet de volgende zin en de verleden tijd.
De boer gooit de emmer vol.

Slide 20 - Open vraag

Zet de volgende zin in de voltooide tijd.
De prinses maakt zich klaar voor het feest.

Slide 21 - Open vraag

Herschrijf deze zin met het modale werkwoord willen.
De hond speelt mee.

Slide 22 - Open vraag



Gebiedende wijs

Slide 23 - Tekstslide

Zet in de gebiedende wijs:
de tv - uitzetten

Slide 24 - Open vraag

Zet in de gebiedende wijs:
de laptop - opladen

Slide 25 - Open vraag

Zet in de gebiedende wijs:
doorhakken - de knoop

Slide 26 - Open vraag

Zet in de gebiedende wijs:
de vraag - beantwoorden

Slide 27 - Open vraag

Zet in de gebiedende wijs:
zijn - stil

Slide 28 - Open vraag



Het initiatief met en zonder "te"

Slide 29 - Tekstslide

Ik moet om te eten.
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quizvraag

De fietsers proberen te inhalen.
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quizvraag

De crimineel gebruikte zijn auto om in te breken.
A
goed
B
fout

Slide 32 - Quizvraag

Gebruik je een woordenboek woorden zoeken?
A
goed
B
fout

Slide 33 - Quizvraag

De student wordt uitgenodigd om op gesprek te komen.
A
goed
B
fout

Slide 34 - Quizvraag

Verbindingen 2

Slide 35 - Tekstslide

Contact opnemen .....................

Slide 36 - Open vraag

................... ongeluk

Slide 37 - Open vraag

Zich aanpassen .................

Slide 38 - Open vraag

Risico ......................

Slide 39 - Open vraag

Er is sprake ..................

Slide 40 - Open vraag

verzekerd zijn ......................

Slide 41 - Open vraag

Zich nergens ..................... van aantrekken.

Slide 42 - Open vraag