Herhaling Plurals

Hoe maakt je meervoud in het Engels?


+ S

Nederlands:     1 auto, 2 auto's
Engels :       1 car, 2 cars
 
Wat merken we?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoe maakt je meervoud in het Engels?


+ S

Nederlands:     1 auto, 2 auto's
Engels :       1 car, 2 cars
 
Wat merken we?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Medeklinker +y

Eindigt het woord op een medeklinker+y? 

Dan verandert de -y naar -ies.

Bijvoorbeeld: 1 baby, 2 babies


Klinker +y

Eindigt het woord op een klinker+y?

Dan komt er alleen een -s achter. 

Bijvoorbeeld: 1 boy, 2 boys

Slide 3 - Tekstslide

Sisklank
Eindigt het woord op een sisklank? (let op klank!)

Dan komt er een -es achter.

Bijvoorbeeld: 1 box, 2 boxes. 
1 witch, 2 witches

Slide 4 - Tekstslide

-f / -fe
Eindigt het woord op een -f of -fe?

Dan verandert dat naar een -ves.

Bijvoorbeeld: 1 wife, 2 wives
1 thief, 2 thieves

Slide 5 - Tekstslide

-O
Als het woord eindigt op een -o, komt er een -es achter.

Bijvoorbeeld: 1 tomato, 2 tomatoes
1 potato, 2 potatoes

Slide 6 - Tekstslide

Onregelmatige woorden
1 child, 2 children

1 fish, 2 fish

1 man, 2 men

1 mouse, 2 mice


Slide 7 - Tekstslide

Wat is het Engelse woord voor meervoud?

Slide 8 - Open vraag

plural: library
A
library
B
librarys
C
libraryes
D
libraries

Slide 9 - Quizvraag

plural: bush
A
bush's
B
bushs
C
bushes
D
bushies

Slide 10 - Quizvraag

Plural form 'apple'
A
Apples
B
Applez
C
Apple's

Slide 11 - Quizvraag

plural: box
A
box
B
boxs
C
boxes
D
boxies

Slide 12 - Quizvraag

plural: river
A
river's
B
rivers
C
riverses
D
riveries

Slide 13 - Quizvraag

plural: lady
A
lady's
B
ladys
C
ladyes
D
ladies

Slide 14 - Quizvraag

plural: bag
A
bag's
B
bags
C
bages
D
bagies

Slide 15 - Quizvraag

plural: life
A
lives
B
lifes
C
livies
D
lifies

Slide 16 - Quizvraag

plural: sheep
A
sheep
B
sheeps
C
sheepes
D
sheepies

Slide 17 - Quizvraag

plural: child
A
children
B
childs
C
childrens
D
childes

Slide 18 - Quizvraag

Plural:
scarf
A
scarves
B
scarfs
C
scarve's

Slide 19 - Quizvraag

Plural
Toy
A
Toyies
B
Toys
C
Toyes
D
Toy's

Slide 20 - Quizvraag

plural: scarf
A
scarfes
B
scarfs
C
scarves
D
scarvies

Slide 21 - Quizvraag

plural: tornado
A
tornado
B
tornados
C
tornadoes
D
tornadies

Slide 22 - Quizvraag

Plural of:
wolf
A
wolves
B
wolfs
C
wolvs
D
wolfes

Slide 23 - Quizvraag

Doel behaald?

Aan het einde van de les weet ik hoe ik de grammatica plural (meervoud) kan toepassen, waardoor ik kan oefenen met mijn nieuwe kennis.
A
Ja! :)
B
Nee, helaas NOG niet
C
Bijna, ik moet nog extra oefenen :)

Slide 24 - Quizvraag