2hvtne-Samenvatting functie- en signaalwoorden. P.17-18

Welkom hv2t
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom hv2t

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Leercheck: Leesvaardigheid 17 & 18: verbindingswoorden en functiewoorden (Kahoot)
  3. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Leesvaardigheid 17-18
Doel: Je herkent de opbouw van een tekst met behulp van functiewoorden (die kondigen de functie/doel van een alinea/tekstdeel aan) én verbindingswoorden=signaalwoorden die het verband tussen de zinnen aangeven.

Zie de theorie op blz 70 (functiewoorden) en blz 74 (verbindingswoorden)

Slide 4 - Tekstslide

functiewoorden
  • Een functiewoord kondigt de functie van een tekstdeel of alinea aan.

Functiewoorden staan vaak aan het begin van de alinea, voorbeelden van functiewoorden zijn: Aanleiding, voorbeeld, afweging, anekdote, argument, constatering, definitie, gevolg, nuancering, oplossing, conclusie en verklaring.

Oplossing en conclusie vind je vaak in de laatste alinea van een tekst

Slide 5 - Tekstslide

Verbindingswoorden
  • Verbindingswoorden laten zien hoe de zinnen van één alinea met elkaar samenhangen. 
  • Verbindingswoorden helpen om het verband tussen de zinnen of deelzinnen aan te geven. 
  • Een ander woord voor verbindingswoord is signaalwoord
  • Als je de signaalwoorden uit een tekst weglaat, is een tekst lastiger te begrijpen. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Noteer de verbindingswoorden/
signaalwoord uit de mop.

Slide 9 - Open vraag

Huiswerk Schrijfopdracht voor maandag 30 september 2024
Leerdoel:  functiewoorden (blz 70) en signaalwoorden (blz 74)  toepassen en de lessen Nederlands meer op maat maken 

  • Maak deze opdracht in een worddocument, vergeet niet je voornaam, achternaam en de klas  erboven te zetten.
    Stel jezelf aan mij voor alsof je een nieuwe leerling bent. Vertel hoe je heet, uit welk gezin je komt (broers, zusjes, ouders), wat je hobby’s zijn, waar je blij van wordt en of je het leuk vindt op school. Geef aan wat je lievelingsvak is en wat je het stomste/moeilijkste of vervelendste vak vindt en licht toe waarom je deze keuzes hebt gemaakt.
    Informeer mij wat je van het vak Nederlands vindt en wat jij nodig hebt om dit vak met plezier te doen én veel te leren. Vertel tenslotte wat jij verwacht van mij als docent en van je klasgenoten om de les zo goed  mogelijk te maken.

    Schrijf ongeveer 15 zinnen/150 woorden. Gebruik in je tekst minimaal twee functiewoorden en minimaal tien verbindingswoorden. Onderstreep de functiewoorden en de verbindingswoorden,  kies een andere kleur voor de functiewoorden dan voor de verbindingswoorden.
    Let op je spelling (denk aan ’t kofschip)  en begin je zinnen met hoofdletters.



    Je krijgt in de les van maandag ook nog even de tijd om de opdracht af te maken!



Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 8 nakijken
a Iemand van vijftig die vroeger is gepest is er zowel fysiek als psychisch slechter aan toe dan een vijftiger die niet is gepest. 
De gepesten hadden grotere kans op depressie, angststoornissen en suïcidale gedachtes. 
Daarnaast zijn ze vaker laagopgeleid, hebben ze een lager salaris en zijn ze vaker werkloos. 
Gepeste mannen hadden bovendien een kleinere kans op een relatie.

b Vijftien procent van de kinderen werd en wordt regelmatig gepest.

c Mensen die regelmatig worden gepest hebben kans op depressies, angststoornissen en suïcidale gedachtes, en ze zijn doorgaans minder tevreden met hun leven.

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 8 nakijken
d De ‘andere factoren’ uit de titel gaat over de andere mogelijke oorzaken die ervoor zouden kunnen zorgen dat het met de gepeste personen minder goed ging.

e Louise Arseneault vindt dat dat idee moet worden losgelaten omdat pesten op lange termijn grote negatieve effecten heeft op kinderen.

f Eigen antwoord

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 9 nakijken
  1. dat blijkt uit – reden, oorzaak, gevolg (inleiding)
  2. bijvoorbeeld – voorbeeld (alinea 1)
  3. en – opsomming (alinea 1)
  4. vervolgens – opsomming (alinea 2 het onderzoek)
  5. zowel … als – opsomming  (alinea 3 de effecten) 
  6. bovendien – opsomming  (alinea 3 de effecten) 
  7. en – opsomming  (alinea 3 de effecten) 
  8. in vergelijking met – vergelijking  (alinea 3 de effecten) 
  9. ook – opsomming (alinea 3 de effecten) 
  10. nadat – tijd (alinea 4 andere factoren)
  11. denk aan – voorbeeld (alinea 4 andere factoren)
  12. maar – tegenstelling (alinea 4 andere factoren)
  13. dus – conclusie (alinea 4 andere factoren)

Slide 13 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 30 september
  • Bespeken proeftoets en opdracht
  • Meenemen: LAPTOP, leesboek, boek, schrift en pen
  • Programma: schrijfvaardigheid


Slide 14 - Tekstslide

2hvtne-Samenvatting functie- en signaalwoorden. P.17-18

Slide 15 - Tekstslide