In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Dinsdag 6 oktober
Pak een boek en start met lezen.
Korte terugblik tijd in een verhaal
Aan de slag met je mindmap
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Mindmap TIJD
Je leert vandaag hoe je de tijd uit je verhaal kunt beschrijven.
Je gaat zelf beginnen met het beschrijven van de tijd.
Slide 2 - Tekstslide
Theorie TIJD
Als een stuk een paar bladzijdes duurt, maar in werkelijkheid maar bijvoorbeeld 1 minuut. De tijd wordt trager beschreven dan in werkelijkheid; we noemen dat tijdvertraging.
Het tegenovergestelde kan natuurlijk ook: Deze zomervakantie ging ik op vakantie naar Italië. Ik bezocht Rome, Florence en Pisa en het hele gezin kwam zongebruind en goedgehumeurd terug. Een hele zomervakantie in drie zinnen! Dat is tijdverdichting.
Of de verteller maakt een sprong in de tijd: ‘Na de zomervakantie ging ik weer naar school.’ Of er begint een nieuw hoofdstuk en je hoofdpersoon is ineens twee jaar ouder, of aan het eind van zijn leven: dat noemen we een tijdsprong.
Slide 3 - Tekstslide
Heb je de film Titanic wel eens gezien? Welke tijdsprong wordt daarin gemaakt?
Slide 4 - Tekstslide
Kijk naar de clip ‘The scientist’ van Coldplay. Wat is er bijzonder in de ‘chronologie’ van deze clip?
Slide 5 - Open vraag
Wanneer speelt deze serie zich af?
Slide 6 - Tekstslide
Wat valt je op aan de tijd?
Slide 7 - Tekstslide
Aan de slag
Je werkt straks de vragen op de volgende slides uit. Dit is al een begin van je mindmap. Je kunt dit hier later weer terugvinden en eventueel aanpassen.
Klaar? Pak je leesboek en lees verder in je boek!
Slide 8 - Tekstslide
Tijd
Onderstaande vragen kun je gebruiken om de tijd van je verhaal te beschrijven. Je hoeft niet alles te beantwoorden.
Wanneer speelt het verhaal zich af?
Wat is de vertelde tijd?
Is het verhaal chronologisch verteld of juist niet?
Zijn er veel tijdsprongen?
Is er sprake van tijdverdichting of tijdvertraging?
Slide 9 - Tekstslide
Een verhaal speelt zich af op een bepaald moment in de geschiedenis: in de Tweede Wereldoorlog, in 1999, in de jaren vijftig of in 2012, bijvoorbeeld. Soms wordt er een jaartal genoemd, soms krijg je ‘hints’ waardoor je weet in welke tijd het verhaal zich afspeelt. Dus, Wanneer speelt het verhaal in jouw boek zich af?
Slide 10 - Open vraag
Wat is de vertelde tijd van je boek? Een verhaal heeft een bepaalde tijdsduur: in het sprookje Roodkapje is dat één dag, maar het sprookje van Rapunzel duurt veel langer (het begint met de moeder die van het kruid van de heks eet; vele jaren later is Rapunzel zelf volwassen – dus laten we zeggen, twintig jaar?). We noemen de tijd waarbinnen de gebeurtenissen gebeurd zijn, de vertelde tijd.
Slide 11 - Open vraag
In een boek kunnen ‘vroeger’ en ‘nu’ elkaar afwisselen. Soms zijn de afwisselingen in tijd goed zichtbaar – door een ander lettertype, een nieuw hoofdstuk, een jaartal boven de tekst. Of de verteller spreekt in de tegenwoordige tijd als het nu is en in de verleden tijd als het vroeger is. Soms moet je het vooral afleiden uit de leeftijd van de hoofdpersonen, of tijdsaanduidingen in de zin: ‘dertig jaar eerder…’. Het verhaal wordt dan niet chronologisch verteld, maar je kunt zelf wel vaststellen wat de juiste tijdvolgorde is. Is het verhaal uit jouw boek chronologisch verteld of juist niet?
Slide 12 - Open vraag
Zijn er veel tijdsprongen? Is er sprake van tijdverdichting of tijdvertraging?
Slide 13 - Open vraag
Ik heb verteld over wanneer mijn boek zich afspeelt.