Taalverzorging les 2

samenstellingen
Als twee (of meer) woorden een samenstelling vormen, zijn ze één geheel. Er is daardoor ook vaak één hoofdklemtoon te horen: rúgzak, rúgzaktoerisme, áchterzak.

Het laatste deel is de kern van de samenstelling. Dit deel bepaalt dan ook het woordgeslacht: het is de zak en dus ook de rugzak . Het is het zakje en dus ook het rugzakje.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

samenstellingen
Als twee (of meer) woorden een samenstelling vormen, zijn ze één geheel. Er is daardoor ook vaak één hoofdklemtoon te horen: rúgzak, rúgzaktoerisme, áchterzak.

Het laatste deel is de kern van de samenstelling. Dit deel bepaalt dan ook het woordgeslacht: het is de zak en dus ook de rugzak . Het is het zakje en dus ook het rugzakje.

Slide 1 - Tekstslide

samenstellingen
De delen van een samenstelling zijn ‘echte woorden’ die ook los, zelfstandig, voorkomen: rug, zak, baby, draag. De delen kunnen zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden zijn.


Slide 2 - Tekstslide

koppelteken
De meeste samenstellingen schrijf je aan elkaar:
kassameisje, wijkagent, politiebureau, schoolkantine

Bij een klinkerbotsing gebruik je een koppelteken:
auto-ongeluk, lente-ui, video-opname

Slide 3 - Tekstslide

koppelteken
Ook samenstellingen met een getal  krijgen een koppelteken:  
80-jarig, 70-plusser

Gebruik daarnaast een koppelteken bij samenstellingen die beginnen met
oud, ex, bijna, niet, non:
oud-voetballer, ex-man, non-stop

Slide 4 - Tekstslide

koppelteken
Ten slotte gebruik je een koppelteken bij samenstellingen waarin het eerste deel een status uitdrukt: minister-president, kandidaat-notaris

Slide 5 - Tekstslide

trema
  • om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen   worden uitgesproken: kopiëren (maar: gekopieerd), creëren,   beëindigen
  • in sommige leenwoorden: fröbelen, conciërge 

Let op: in samenstellingen geen trema, maar een koppelteken

Slide 6 - Tekstslide

apostrof
  • als weglatingsteken: 's nachts, 's morgens, Lars' scooter
  • om uitspraakproblemen te voorkomen bij: ik hou van y baby's, Hanna's, accu's
  • in verkleinwoorden en meervouden van cijfer- en letterwoorden: A4'tje, pc's, dvd'tje
  • in verkleinwoorden op-y, voorafgegaan door een medeklinker: baby'tje

Slide 7 - Tekstslide

accenten
  • accent aigu: logé, soirée, café
  • accent grave: barrière, crèche, fin de siècle
  • accent circonflexe: enquête, crêpe

om klemtoon aan te geven, accent aigu: dé manier om rijk te worden, een héél mooie auto

Slide 8 - Tekstslide

cedille
  • het 'kronkeltje' onder de c: ç 
  • zorgt ervoor dat de c als s klinkt voor een a, o of u: Curaçao, garçon
  • in alle andere gevallen klinkt de c als k: caravan, decor

Slide 9 - Tekstslide


Wat is de juiste vorm?
A
buggytje
B
buggy'tje

Slide 10 - Quizvraag


Wat is de juiste vorm?
A
tv-s
B
tv's

Slide 11 - Quizvraag


Wat is de juiste vorm?
A
cafees
B
cafés

Slide 12 - Quizvraag

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
menus, garçon, café's
B
buggys, Anne's fiets, reçu
C
cafés, A4'tjes, Alex' vader
D
Curaçao, smsje, ski-ongeluk

Slide 13 - Quizvraag

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
fröbelen, barrière, auto's
B
lolly's, garages, s'middags
C
logee, z'n fiets, cadeaus
D
enquête, cd'tje, vakantie's

Slide 14 - Quizvraag

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
video's, skiongeluk, taxis
B
kopiëren, gekopieerd, kopietje
C
creëren, gecreëerd, creätie
D
lente's, coordineren, financiëel

Slide 15 - Quizvraag

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
reunie, ruine, coöperatie
B
beoefenen, beademen, eventuële
C
egoïsme, reünie, chaös
D
poëzie, vacuüm, athneum

Slide 16 - Quizvraag

met of zonder -n? 

Slide 17 - Tekstslide

met of zonder -n? - telwoorden
Telwoorden als enkele, vele, weinige, sommige:
- met -n -> als ze zelfstandig worden gebruikt en personen aanduidt:   
                      Allen waren uitgenodigd.

-zonder -n -> als ze niet zelfstandig worden gebruikt of als ze geen                                                   personen  aanduiden:
                     Alle collega's waren uitgenodigd.
                     Van de oplossingen waren alle goed.

Slide 18 - Tekstslide

met of zonder -n? - telwoorden
Let op:
Telwoorden als tientallen, honderden, duizenden, miljoenen hebben altijd een -n

Slide 19 - Tekstslide

met of zonder -n? - bvnw
Bijvoeglijke naamwoorden die personen aanduiden
- met -e -> enkelvoud : De gepensioneerde heeft tijd om boeken te lezen.
- met -n -> meervoud : De gepensioneerden hebben tijd om koffie te                                                          drinken.

Bijvoeglijke naamwoorden die dingen/zaken aanduiden
- met -e -> bijna altijd
- met -n -> stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: de zilveren ring

Slide 20 - Tekstslide

Mick stond gisteren op de boekenmarkt met zijn stripboeken.
Hij heeft ze ... verkocht.
A
allen
B
alle

Slide 21 - Quizvraag

Mijn moeder stuurt ieder jaar kerstkaarten.
Ze heeft er al ... verstuurd.
A
velen
B
vele

Slide 22 - Quizvraag

In de wachtkamer zaten zes patiënten. Ze waren ... erg zenuwachtig.
A
allen
B
alle

Slide 23 - Quizvraag

Gisteravond was er een dorpsfeest.
Ik kwam veel ... tegen.
A
bekenden
B
bekende

Slide 24 - Quizvraag

hoofdletters en leestekens
Waarom??

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

hoofdletter
-aan het begin van een zin
-bij alle soorten namen:
  Jan, meneer Jansen, Assendorperdijk, Zwolle, Overijssel

Let op: niet bij dagen, maanden, seizoenen en windrichtingen:
                maandag, februari, herfst, het zuiden

Slide 27 - Tekstslide

leestekens
Leestekens zorgen ervoor dat een tekst makkelijker te lezen is. Een vergeten of verkeerd geplaatst leesteken is een fout. 

De volgende leestekens ken je al: 
punt, komma, vraagteken, uitroepteken en dubbele punt

Slide 28 - Tekstslide

komma
-voor voegwoorden: want, omdat, maar, zodat, ...
-tussen twee persoonsvormen: 
   Als een docent ziek is, wordt hij uitgeroosterd.
-bij een opsomming: 
  We hebben vandaag Nederlands, Engels, biologie en wiskunde.

Slide 29 - Tekstslide

Type de zin over met hoofdletters en leestekens:

liz broertje heeft geen zin in zaterdag omdat hij al om zeven uur s ochtends op het voetbalveld moet staan

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide

oefentoets

Slide 32 - Tekstslide