Les 2 literatuur v3

Planning
Lezen
Korte herhaling thema & personages
Uitleg perspectief, spanning en tijd
Opbouw recensie
Aan de slag met de recensie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning
Lezen
Korte herhaling thema & personages
Uitleg perspectief, spanning en tijd
Opbouw recensie
Aan de slag met de recensie

Slide 1 - Tekstslide

Denk na over deze vragen:
  1. Hoe herken je karaktereigenschappen van personages in een boek?
  2. Wat is het verschil tussen een round en een flat character?
  3. Wat is het thema van een boek? Geef ook een voorbeeld.

Slide 2 - Tekstslide

Door wie wordt het verhaal verteld?

Een perspectief geeft aan hoe een verhaal wordt verteld. Soms heeft een boek meerdere perspectieven, omdat de schrijver meerdere verhaallijnen in het boek heeft verwerkt (meervoudig perspectief).

We kunnen drie soorten perspectieven:

- Ik-perspectief: vanuit de ik-persoon (in het hoofd)

- Personaal perspectief: vanuit de hij/zij-persoon (in het hoofd)

- Auctoriaal (alwetend) perspectief: helikopterview (de schrijver weet alles van iedereen en levert soms ook commentaar)


Slide 3 - Tekstslide

Muller was hinderlijk keurig. Hij zag er altijd uit of hij zojuist van de stomerij kwam, broek
vlekkeloos in de plooi, regenjas opgesteven, blauwe blazer ongekreukt en zijn lippen in een
glimlach geperst. Niemand mocht zich aan hem storen. Hij wilde een onberispelijke indruk maken.
Muller was beleefd, hij knikte altijd begrijpend als een ander wat betoogde, ja als het ja moest zijn,
5 soms nee. Een vertegenwoordiger mag nooit opvallen, vond hij. Vaak wisten de mensen met wie
hij onderweg te maken had, niet eens of hij komen moest of al was langs geweest.

Fragment van 'Een bord spaghetti" - Adriaan van Dis (1984)
A
Personaal (hij/zij) perspectief
B
Alwetend (auctoriaal) perspectief
C
Ik-perspectief

Slide 4 - Quizvraag

Lees onderstaand fragment en bedenk hoe spanning gecreëerd wordt:

Wreed van Mel Wallis de Vries

Schichtig kijk ik over mijn schouder . Het park is donker, nat en verlaten. De schimmen van de hoge bomen zijn de enige getuigen. Ik weet dat ze niks zullen verklappen.

Vaarwel, denk ik terwijl ik me omdraai. Niemand zal zich mij herinneren. En het beste is als ik mezelf ook vergeet.

Plotseling zie ik iets tussen de bomen bewegen! Een moment weet ik niet wat ik moet doen en raak ik in paniek. Maar dan komt alles weer terug. Ik haal diep adem en verschuil me in de donkere schaduwen.

Slide 5 - Tekstslide

Op welke manier verwerkt de schrijfster spanning in dit verhaal?

Slide 6 - Open vraag

Manieren van spanning

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Onverwachte wending

- Open plek

- Vermoedens

- Cliffhanger

- Uitstel van het einde

- Informatievoorsprong

Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 7 - Tekstslide

Setting: Ruimte in een verhaal

- Een schrijver kan met een bepaalde plaats of plaatsen aangeven waar een verhaal zich afspeelt (stad, planeet, land).

- Ook kan hij ruimte beschrijven als zoals de omgeving, de natuur, kamers, gebouwen etc.

- De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken.


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Beschrijf in vijf zinnen wat je ziet op een manier dat het in een leesboek zou kunnen staan.

Slide 10 - Open vraag

Chronologie:  begin en einde

Een verhaal kan op twee manieren beginnen:

- inleidend begin (ab ovo): je leert de personages eerst langzaamaan kennen, voordat het verhaal begint

- middenin de gebeurtenissen (in medias res): je begint gelijk bij een belangrijke gebeurtenis, zonder inleiding (pas later leer je de personages kennen)


Een verhaal kan op twee manieren eindigen:

- gesloten einde: alle vragen zijn beantwoord

- open einde: een aantal vragen is nog niet beantwoord

Slide 11 - Tekstslide

Chronologie

Doorbreken van chronologie:
  • Flashback / flashforward -> langere periode
  • Terugblik / vooruitwijzing -> korte verwijzing



Slide 12 - Tekstslide

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd(= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 13 - Tekstslide

0

Slide 14 - Video

Bij het fragment uit Ratatouille is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Flashback

Slide 15 - Quizvraag

0

Slide 16 - Video

Bij het fragment uit The Lion King is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Versnelling

Slide 17 - Quizvraag

In een flashback...
A
...neemt de schrijver de lezer mee naar een gebeurtenis in het verleden.
B
...wordt er in een of twee zinnetjes teruggekeken naar het verleden.
C
...wordt er door de schrijver vooruit gekeken naar de toekomst.

Slide 18 - Quizvraag

Bij welke zin begint de flashback?
"Heb ik nooit verteld over die keer dat je oma en ik in het buitenland zaten?”
“Nee, daar weet ik niets van.”
“Het is nu al zeker dertig jaar geleden. We hadden een reis geboekt naar India. In die tijd was het niet gebruikelijk om te reizen. Het begon allemaal toen we uit het vliegtuig stapten..."
A
"Heb ik..."
B
"Het is..."
C
"Het begon..."

Slide 19 - Quizvraag

Opbouw recensie

Titel (inhoudelijk, dus niet 'Recensie boek ...', maar 'Het Smelt, spannend, maar voorspelbaar')
Alinea 1: Inleiding (50/100 woorden)
- Geef kort informatie over inhoud boek, schrijver en vertel je stelling met twee onderdelen van de literaire begrippen erin. Bijvoorbeeld: 'Het boek Het Smelt heeft een goed uitgewerkt thema(1), maar voorspelbare personages(2).'
Alinea 2: Middenstuk (100/150 woorden)
- Ga in op onderdeel 1. In het voorbeeld dus thema. Beargumenteer wat je vindt met beschrijving van het thema en voorbeelden/citaten uit het boek.
Alinea 3: Middenstuk (100/150 woorden)
- Ga in op onderdeel 2. In het voorbeeld dus personages. Beargumenteer wat je vindt met beschrijving van het thema en voorbeelden/citaten uit het boek.
Alinea 4: Slot (50/100 woorden)
- Vat de belangrijkste punten samen en kom terug op de stelling.
- Eindig met een spetterende uitsmijter.

Slide 20 - Tekstslide