De persoonsvorm vind je door:- De zin vragend te maken (het woord vooraan is de persoonsvorm)
- De zin in een andere tijd te zetten (het woord dat verandert is de persoonsvorm)
- De zin in meervoud/enkelvoud te zetten (het werkwoord dat mee veranderd is de persoonsvorm)
Het onderwerp vind je door de vraag te stellen:
wie/wat + persoonsvorm (het antwoord hierop is het onderwerp) -> Het onderwerp is vaak de persoon in de zin.
Het gezegde is
De persoonsvorm + alle andere werkwoorden in de zin (soms is dus alleen de persoonsvorm ook het gezegde!)
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen:
Wie/wat + persoonsvorm (gezegde) + onderwerp (het antwoord hierop is het lijdend voorwerp)