S21 - Actieve en passieve zinnen, het handelend voorwerp

Nederlands
Taalverzorging: actieve en passieve zinnen
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Taalverzorging: actieve en passieve zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les kan je ...
  1. actieve en passieve zinnen van elkaar onderscheiden.
  2. actieve zinnen omzetten naar passieve zinnen.
  3. passieve zinnen omzetten naar actieve zinnen.
  4. het handelend voorwerp aanduiden in een zin.
  5. in eigen woorden het verschil uitleggen tussen een handelend voorwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling: de voorwerpen in een zin

Slide 3 - Tekstslide


Wat is een lijdend voorwerp?
A
iets dat de handeling ondergaat
B
iets of iemand die de handeling uitvoert
C
het voorwerp dat meewerkt met het onderwerp
D
het lijdend voorwerp bestaat niet

Slide 4 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

A
Wie /wat + WWG + O?
B
Wie/wat + persoonsvorm?
C
Wie/wat + onderwerp?
D
Wie/wat + WWG?

Slide 5 - Quizvraag

Een lijdend voorwerp ...
A
... kan met een voorzetsel beginnen.
B
... begint nooit met een voorzetsel.

Slide 6 - Quizvraag

Herhaling: Het lijdend voorwerp (LV)
  • Het lijdend voorwerp (LV) is een zinsdeel dat ontbrekende informatie over de handeling geeft.
  • Je kan het niet weglaten zonder de betekenis van de zin te veranderen.
  • Een LV komt alleen voor bij een WWG, niet bij een NWG.










Slide 7 - Tekstslide

Hoe vind je het LV?
  • Je kan het LV in de zin vinden door de vraag te stellen: Wie/Wat + WWG + O?
    De dierenverzorger brengt de leeuw een stuk vlees.
    --> Wie/Wat brengt de dierenverzorger?

  • Let op: een LV kan nooit beginnen met een voorzetsel zoals op, in, tegen, naast, onder, ...




Slide 8 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
uit een zin

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

“Wat is het moedigste dat je ooit hebt gezegd?”, vroeg de jongen aan het paard.
A
het moedigste
B
dat je ooit hebt gezegd
C
aan het paard
D
vroeg de jongen aan het paard

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp in een zin?
A
Wie/wat + O + WWG
B
Aan/voor wie + WWG + O + LV
C
Aan/voor wie + WWG + LV?

Slide 11 - Quizvraag

Herhaling: Het meewerkend voorwerp (MV)

Slide 12 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • In sommige zinnen vormt het MV een aanvulling bij het O, het WWG en het LV.
  • Het MV duidt aan voor wie/wat of aan wie/wat de handeling bedoeld is.


Slide 13 - Tekstslide

Hoe vind je het MV?
  • Aan wie/wat + wwg + o + lv?
  • Voor wie/wat + wwg + o + lv?

Voorbeelden:
De dierenverzorger geeft een vers stuk vlees aan de leeuw.
--> Voor wie/wat brengt de dierenverzorger een vers stuk vlees?



Slide 14 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • Het begint vaak met het voorzetsel aan of voor.
  • Het kan ook zonder voorzetsel voorkomen, maar je kan het dan wel in gedachten toevoegen.

De dierenverzorger brengt de leeuw een stuk vlees.
--> De dierenverzorger brengt een stuk vlees voor de leeuw.


Slide 15 - Tekstslide

Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin?

Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
A
haar
B
voor
C
voor de gevolgen
D
Er zit geen voorzetselvoorwerp in.

Slide 16 - Quizvraag

Welke kenmerken heeft een voorzetselvoorwerp (VZV) ?
A
Het begint met een vast vz en wordt letterlijk gebruikt.
B
Het is een zinsdeel dat begint met een vz.
C
Het begint met een vast vz en wordt figuurlijk gebruikt.

Slide 17 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp (VZV)
Het vzv is een noodzakelijk zinsdeel voor de betekenis van de zin. Het begint met een vast (figuurlijk) voorzetsel bij een werkwoord of naamwoord. 

Ik reken op je komst.
'rekenen op' is een vaste combinatie
op je komst = voorzetselvoorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Deel 1
Actieve en passieve zinnen

Slide 19 - Tekstslide

Kenmerken van een actieve zin
Het onderwerp is actief!
De PV congrueert met het onderwerp.

Voorbeeld: De man maakt een foto.

Slide 20 - Tekstslide

Kenmerken van een actieve zin
In actieve zinnen voert het onderwerp van de zin de handeling uit. Dit kan zowel een persoon als een voorwerp zijn.

Voorbeeld: De man maakt een foto.
--> 'De man' = onderwerp
--> 'De man' = voert de handeling (= foto maken) uit.

Slide 21 - Tekstslide

Waarom gebruik je actieve zinnen?
 Ze zijn makkelijk leesbaar.
Ze zijn duidelijker.
Meestal zijn ze ook korter.
Ze zijn overtuigender.

Slide 22 - Tekstslide

Kenmerken van een passieve zin
Het onderwerp is passief: het ondergaat de handeling.
De PV is altijd een vorm van worden of zijn (= hulpww.).
Er staat een voltooid deelwoord in.
Er staat (vaak) een zinsdeel in met 'door'.

Voorbeeld: De foto wordt door de man gemaakt.

Slide 23 - Tekstslide

Extra voorbeelden: passieve zin
Het hemd wordt gestreken door de man.
'Het hemd' is het onderwerp, máár 'de man' voert de handeling (=strijken) uit.

De hemden zijn opgevouwen door zijn vrouw.
'De hemden' is het onderwerp, máár 'zijn vrouw' heeft de handeling (=opvouwen) uitgevoerd.

Let op: Als je een lange tekst schrijft, gebruik je 't best niet te veel passieve zinnen. Die maken je tekst namelijk heel zwaar en afstandelijk voor de lezer.st

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld
Actief =
De man maken een foto. 

Passief =
De foto wordt door de man gemaakt.


Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Is de zin actief of passief?

Slide 27 - Tekstslide

De winkeliers richten hun etalage in.
A
Actief
B
Passief

Slide 28 - Quizvraag

Geliefden geven veel cadeaus aan elkaar.
A
Actief
B
Passief

Slide 29 - Quizvraag

Vooral door winkeliers wordt 14 februari gewaardeerd.
A
Actief
B
Passief

Slide 30 - Quizvraag

Sommigen vinden Valentijnsdag echt onzin.
A
Actief
B
Passief

Slide 31 - Quizvraag

Kaartjes en berichten worden wel nog door jongeren gestuurd.
A
Actief
B
Passief

Slide 32 - Quizvraag

Zet actief om naar passief:
De jongens stelen de bal.

Slide 33 - Open vraag

Zet actief om naar passief:
Annabel onderstreept de fouten.

Slide 34 - Open vraag

Zet de passieve zin om naar een actieve:
Het liedje wordt door Jonas gezongen.

Slide 35 - Open vraag

Zet de passieve zin om naar een actieve:
De zware boekentas werd gedragen door Yara.

Slide 36 - Open vraag

Aan de slag!
Ga naar '4.1.2 Actieve en passieve zinnen' (DM).
Maak de basisoefeningen 1 + 2 + 3 + 4.

Slide 37 - Tekstslide

Deel 2
Het handelend voorwerp (HV)

Slide 38 - Tekstslide

Het handelend voorwerp
In passieve zinnen kan er een handelend voorwerp voorkomen om duidelijk te maken wie of wat de handeling uitvoert. Opgelet: niet elke passieve zin heeft een HV!


De klas werd 's avonds afgesloten door de leraar. (= HV)
De klas werd 's avonds afgesloten. (= zonder HV)

Slide 39 - Tekstslide

Kenmerken van het HV

- Het begint altijd met het voorzetsel 'door'.
- Het komt alleen maar voor in een passieve zin.
- Het maakt duidelijk wie/wat de handeling uitvoert.
- Het HV van de passieve zin is het onderwerp van de actieve zin.

Voorbeeld:
De foto's worden gemaakt door de man. (= passieve zin)
 --> De man maakt de foto's. (= actieve zin)

Slide 40 - Tekstslide

Hoe vind je het HV?

Stel in een passieve zin de vraag:
Door wie/wat + o + wwg?

Voorbeeld:
Door wie worden de foto's gemaakt?
door de man (= hv)

Slide 41 - Tekstslide

Wat is het handelend voorwerp?

Vooral door winkeliers wordt 14 februari gewaardeerd.
A
14 februari
B
vooral
C
door winkeliers
D
wordt gewaardeerd

Slide 42 - Quizvraag

Wat is het handelend voorwerp?

Alle evaluaties zijn goed nagekeken door de leerkracht.
A
Alle evaluaties
B
zijn nagekeken
C
door de leerkracht

Slide 43 - Quizvraag

Aan de slag!
Ga naar '4.6.2 Het handelend voorwerp' (DM).
Maak de basisoefeningen 2 + 3.

Slide 44 - Tekstslide

Heb je de leerstof begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll