Grammatica zinsdelen t/m ng en woordsoorten werkwoorden

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

-> Naamwoordelijk gezegde
Persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin + naamwoordelijk deel! 

Slide 4 - Tekstslide

Woordsoorten - werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Het belangrijkste werkwoord
1) Hij zou morgen moeten willen wandelen.
2) Hij zou morgen moeten willen wandelen -> Hij moet morgen willen wandelen.
3) Hij moet morgen willen wandelen -> Hij wil morgen wandelen.
4) Hij wil morgen wandelen -> Hij wandelt morgen.
5) Wandelen is dus het belangrijkste werkwoord. De zin heeft een werkwoordelijk gezegde (want wandelen doe je) en dus is wandelen een zww. zou moeten willen zijn allemaal hulpwerkwoorden!

Slide 6 - Tekstslide

Het belangrijkste werkwoord
1) Als er maar 1 werkwoord in de zin staat, is dat het belangrijkste werkwoord (zww of kww)
2) Meer werkwoorden in de zin? Het voltooid deelwoord is het belangrijkste werkwoord! (de andere ww's: hulpwerkwoorden!)
3) Meer werkwoorden, maar geen voltooid deelwoord? Streep steeds de persoonsvorm weg en kijk welk werkwoord je dan overhoudt!

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste werkwoord?:
Ze heeft al uren zitten knutselen.
A
heeft
B
zitten
C
knutselen
D
al uren

Slide 8 - Quizvraag

Wat voor een soort werkwoord?:
Ze heeft al uren zitten knutselen.
A
knutselen is zww
B
knutselen is kww

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste werkwoord?:
Tony heeft altijd profvoetballer willen worden.
A
heeft
B
willen
C
worden
D
profvoetballer

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor een soort werkwoord?:
Tony heeft altijd profvoetballer willen worden.
A
worden = zww
B
worden = kww

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het gezegde in:
Tonny wil profvoetballer worden.
A
wil
B
wil worden
C
wil profvoetballer worden
D
profvoetballer

Slide 12 - Quizvraag

Let op: soms lijkt iets een werkwoord
Netflixen en tik-tokken blijken populair te zijn.
een zinsdeel is | Netflixen en tik-tokken | -> O
Je kunt ook zeggen:  Het  netflixen en het  tik-tokken
Als iets al een zinsdeel is, zoals onderwerp, dan is het nooit een werkwoord!
netflixen en tik-tokken zijn dus zelfstandig naamwoord in deze zin    (Iets blijkt populair te zijn)

Slide 13 - Tekstslide

Let op: Wel een werkwoord
Kinderen | willen|  netflixen.
Hier is netflixen wel een werkwoord, je kunt er geen 'het' voor zetten
Je kunt de pv weghalen en dan krijg je
Kinderen netflixen.
Netflixen is dus echt een werkwoord in deze zin

Slide 14 - Tekstslide

Sleep alle werkwoorden naar "hulpwerkwoord" en "zelfstandig werkwoord" of "koppelwerkwoord".
hulp-
werkwoord
zelfstandig
werkwoord
koppel-
werkwoord
hebben
gisteren
Jan en Piet
gevoetbald.

Slide 15 - Sleepvraag

Sleep alle werkwoorden naar "hulpwerkwoord" en "zelfstandig werkwoord" of "koppelwerkwoord".
hulp-
werkwoord
zelfstandig
werkwoord
koppel-
werkwoord
is
altijd
Isabel
aardig
voor ons
geweest.

Slide 16 - Sleepvraag

Sleep alle werkwoorden naar "hulpwerkwoord" en "zelfstandig werkwoord" of "koppelwerkwoord".
hulp-
werkwoord
zelfstandig
werkwoord
koppel-
werkwoord
zal
ongetwijfeld
Voetballen
zijn hobby
blijken
te zijn.

Slide 17 - Sleepvraag

Welke andere woordsoorten ken je?

Slide 18 - Woordweb

Samenwerken of alleen (huiswerk)
Schema woordsoorten in classroom om aan te vullen.
Zoek op in je boek of op internet wat de woordsoorten ook
al weer zijn, geef ook voorbeelden. 
Zelfstandig naamwoord (en zn-e), lidwoord (bepaald en onbepaald), bijvoeglijk naamwoord, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord. 

Slide 19 - Tekstslide