Schrijfstijl les 8 o.b.v. module Schrijfstijl van Jeroen Steenbakkers

Les 8
- Lezen uit je leesboek
- Les 8 Schrijfstijl
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 8
- Lezen uit je leesboek
- Les 8 Schrijfstijl

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling formuleren
1. Samentrekking:
- foutieve samentrekking
- foutief beknopte bijzin

Slide 3 - Tekstslide

Foutieve samentrekking of niet?

Streekromans interesseren me niet en lees ik dus niet.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking

Slide 4 - Quizvraag

In welke zin is sprake van een foutieve samentrekking?
A
Deze man is depressief omdat hij door herinneringen uit het verleden wordt gekweld.
B
Het beste dat je kunt doen met die lelijke wond is naar de dokter gaan.
C
De nieuwe leden werden gevraagd de contributie steeds voor het einde van de maand te betalen.
D
Tijdens het gala werd Peter tot beste coach en Marijke en Petra tot meest sportieve speelsters uitgeroepen.

Slide 5 - Quizvraag

Foutieve samentrekking?

Zij wordt geaccepteerd en arts.
A
goede samentrekking
B
foutieve samentrekking: vorm
C
foutieve samentrekking: functie
D
foutieve samentrekking: betekenis

Slide 6 - Quizvraag

Voorbeeld beknopte bijzin
Huilend troostte de moeder haar baby.

Is dit een verkeerd aansluitende beknopte bijzin of niet?
Waarom wel of niet?

Slide 7 - Tekstslide

Beknopte bijzin
Hoe kan je een beknopte bijzin herkennen?
Het onderwerp en de persoonsvorm ontbreken.
De beknopte bijzin wordt gevormd met een:
- voltooid deelwoord (zoals in het voorbeeld, 'gearriveerd')
- onvoltooid deelwoord (Hard rennende ontweek ik net op tijd een loslopende hond)
- te + infinitief (Hij had beloofd zijn huiswerk op tijd in te leveren)

Slide 8 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin 1/2
Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm. Een beknopte bijzin is afgeleid van een bijzin. 

Voorbeeld
- Omdat hij zijn training wel wilde volgen, ging hij op school goed zijn huiswerk maken. (bijzin + hoofdzin)
- Om te trainen, ging hij goed zijn huiswerk maken. (beknopte bijzin + hoofdzin)

In een beknopte bijzin staat geen onderwerp en geen personsvorm. Deze kan je in gedachten invullen.  Beide onderwerpen moeten dan gelijk zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Foutieve beknopte bijzin 2/2
Er zijn drie soorten beknopte bijzinnen -> [.......beknopte bijzin.......]

                                                        









-> Alsof de hotels gearriveerd zijn.

-> Alsof de saaie wiskundeles aan de opdrachten werkt

-> Alsof het licht drie kopjes heeft gezet.

Slide 10 - Tekstslide

Herhaling formuleren
2. Congruentie

Slide 11 - Tekstslide

Wat is congruentie?
A
Het getal van de pv en het ow komen overeen
B
Het getal van de pv en het ow komen niet overeen

Slide 12 - Quizvraag

Is hier sprake van congruentie of incongruentie: Bijna tachtig procent van de Nederlanders noemt zich gelukkig.
A
Congruentie
B
Incongruentie

Slide 13 - Quizvraag

Is hier sprake van congruentie of incongruentie?

Het blijkt dat de jeugd in ons land tamelijk veel alcohol drinken.
A
Congruentie
B
Incongruentie

Slide 14 - Quizvraag

Herhaling formuleren
vormen van dubbelop

Slide 15 - Tekstslide

Leg uit met voorbeelden wat de vormen van dubbelop betekenen:
contaminatie, pleonasme, tautologie, dubbele ontkenning

Slide 16 - Open vraag

1. pvtt - pvvt
2. voltooid deelwoord
3. bn van voltooid deelwoord
4. onvoltooid deelwoord
5. infinitief

Werkwoordspelling toepassen gesloten > in Kwizl mk

Slide 17 - Tekstslide

Schrijfstijl les 8 o.b.v. module Schrijfstijl van Jeroen Steenbakkers

Slide 18 - Tekstslide

Doel
Je leert geen nieuwe stijlstrategie, maar je gaat alles wat je hebt geleerd inzetten om teksten na te kijken en te verbeteren.

Slide 19 - Tekstslide

Introductie-opdracht
Martijn uit vwo-4 krijgt bij een toets levensbeschouwing als eerste vraag:
Leg uit wat het theodiceeprobleem is.
Voor deze vraag kan hij 4 punten verdienen. 
Lees nu Martijns antwoord:

Het theodicee probleem is dat het kwaadaardige wereld in overeenstemming is met een goede god. Sommigen ervaren dus een probleem omdat ze het apart vinden dat het kwaad overeenkomd met een goede god want religieuze mensen vinden God immers goed en niet kwaadaardig. Zou het betekenen dat goed een goed mens had kunnen schapen met alle mogelijkheid van eigen keuzes en dergelijken, zonder dat de mens kwaadaardig zou zijn.

Slide 20 - Tekstslide

Stel je voor: jij bent de docent die Martijns toets nakijkt. Zou je dan kiezen voor reactie A, B of C? Licht je keuze toe.
A. Je geeft, zonder verder commentaar, 1 punt (van de 4). Immers: de tweede zin is inhoudelijk 1 punt waard. (Dat Martijn nauwelijks kan schrijven en / of er geen moeite voor doet, dat is niet jouw probleem, toch? Daarover gaat de docent Nederlands.)
B. Je geeft allereerst 1 punt voor de inhoud, maar je geeft vervolgens ook 1 punt aftrek voor spel- en stijlfouten. Je streept alle taalfouten aan met rood. Zorgvuldig denken vraagt ook om zorgvuldig schrijven. (Als je bij economie een rekenfout maakt, dan geeft dat toch ook aftrek? Die docent economie zegt toch ook niet: rekenfouten horen thuis bij wiskunde, daar doen wij bij economie niet aan.)
C. Je geeft geen enkel punt voor deze vraag, maar je stopt al na dit antwoord met het nakijken van Martijns toets. Als docent word je betaald om vwo-leerlingen voor te bereiden op een universitaire studie. De beste feedback die je Martijn kunt geven is dat dit taalniveau onacceptabel is. Hij maakt volgende week op donderdagmiddag het negende uur maar gewoon de inhaaltoets, dan kan hij laten zien wat zijn niveau is als hij wél zijn best doet op inhoud én taal.
Stel je voor: jij bent de docent die Martijns toets nakijkt. Zou je dan kiezen voor reactie A, B of C? Licht je keuze toe.

A. Je geeft, zonder verder commentaar, 1 punt (van de 4). Immers: de tweede zin is inhoudelijk 1 punt waard. (Dat Martijn nauwelijks kan schrijven en / of er geen moeite voor doet, dat is niet jouw probleem, toch? Daarover gaat de docent Nederlands.)

B. Je geeft allereerst 1 punt voor de inhoud, maar je geeft vervolgens ook 1 punt aftrek voor spel- en stijlfouten. Je streept alle taalfouten aan met rood. Zorgvuldig denken vraagt ook om zorgvuldig schrijven. (Als je bij economie een rekenfout maakt, dan geeft dat toch ook aftrek? Die docent economie zegt toch ook niet: rekenfouten horen thuis bij wiskunde, daar doen wij bij economie niet aan.)

C. Je geeft geen enkel punt voor deze vraag, maar je stopt al na dit antwoord met het nakijken van Martijns toets. Als docent word je betaald om vwo-leerlingen voor te bereiden op een universitaire studie. De beste feedback die je Martijn kunt geven is dat dit taalniveau onacceptabel is. Hij maakt volgende week op donderdagmiddag het negende uur maar gewoon de inhaaltoets, dan kan hij laten zien wat zijn niveau is als hij wél zijn best doet op inhoud én taal.

Slide 21 - Tekstslide

Stijlbewustzijn
Je hebt tien stijlstrategieën geleerd om teksten duidelijker en interessanter te maken.


Slide 22 - Tekstslide

Goede schrijvers
• Als schrijver houden ze het perspectief van de lezer in de gaten. Bij complexe formuleerkwestie stellen ze zich steeds de vraag: hoe komt deze formulering over op de lezer? Met de lezer in gedachten herschrijven ze hun zinnen net zolang tot ze tevreden zijn.
• Als lezer houden ze het perspectief van de schrijver in de gaten. Bij complexe of opvallende formuleerkwesties stellen ze zich vaak de vraag: welke keuzes heeft de schrijver gemaakt en wat is de werking van die keuzes op mij als lezer?

Slide 23 - Tekstslide

Onbewust veranderd in bewust
• Je kunt stijlstrategieën bewust inzetten om bepaalde effecten te creëren.

 
• Je begrijpt bepaalde tekstproblemen beter (zoals warrigheid of gebrek aan samenhang). Je kunt deze problemen dus ook beter oplossen.

• Je kunt aan jezelf en aan anderen uitleggen waarom een bepaalde formulering sterk of juist zwak is. Je hebt meer taal-over-taal tot je beschikking.

Slide 24 - Tekstslide

taalstrategieën op een rij
  • strategie 1: de juiste toon (aan wie schrijf je?)
  • strategie 2: concrete woorden (voorkom 'vage formuleringen')
  • strategie 3: samenhang (gebruik signaalwoorden)
  • strategie 4: woordvariatie (verwijswoorden, synoniemen, omschrijvingen)
  • strategie 5: afwisselende zinnen --> afwisseling enkelvoudige en samengestelde zinnen
  • strategie 6: duidelijke zinnen --> kijk of de zinnen goed lopen
  • strategie 7: opvallend korte zinnen voor extra nadruk
  • strategie 8: alliteratie (zeker handig in titels)
  • strategie 9: gebruik intensiveerders (beeldspraak, overdrijving, woordspelling, onnodige herhaling (pleonasme/ tautologie)
  • strategie 10: gebruik een drieslag

Slide 25 - Tekstslide

Mk
8-1 en 8-2 doornemen

Dossieropdracht 8A (of 8B)

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Je maakt  8.2 (pag. 59).
Daarna:
2. Je maakt 8.3 (pag.60). Let op: je maakt niet de schrijfopdracht, maar je gaat herschrijven.
3. Klaar? Je maakt dossieropdracht 8 A of B in je Wordbestand. (pag. 63)
Wie ga ik volgende keer bespreken?

Slide 27 - Tekstslide