Verdeel de volgende zinnen in zinsdelen
en noteer de persoonsvorm en het onderwerp.
1. Toms ouders hebben hem een niet-rokenpremie beloofd.
2. Vorige week werd hier een nieuwe klimhal geopend.
3. Bij de Gronings-Duitse grens heeft een wolf twee schapen doodgebeten.
4. Mijn vriendin stuur ik vaak leuke filmpjes via Whatsapp.
5. De basketbaltrainingen wil Linde niet missen.
6. De beheerder sloot het pretpark af aan het einde van de dag.