In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom 2V programma:
Starten met 10 minuten lezen!
Leesboek vergeten? Lezen in je lesboek
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Les en doelen
Herhaling theorie koppelwerkwoord.
Aan het eind van de les kun je koppelwerkwoorden in een zin benoemen.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
ZWoBBeLS
zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen
Slide 4 - Tekstslide
De vier stappen
Zoek het belangrijkste ww in de zin.
Kan dit een kww zijn?
Kun je het vervangen door een ander kww?
Koppelt het werkwoord een eigenschap/kenmerk aan het onderwerp?
Slide 5 - Tekstslide
Een operatie aan je keelamandelen schijnt (1) op hogere leeftijd bijzonder vervelend te zijn (2).
A
1 = kww
2 = zww
B
1 = kww
2 = kww
C
1 = hww
2 = kww
D
1 = hww
2 = zww
Slide 6 - Quizvraag
Super Mario zal (1) altijd de held uit mijn kinderjaren blijven (2).
A
1 = kww
2 = zww
B
1 = zww
2 = zww
C
1 = hww
2 = kww
D
1 = hww
2 = zww
Slide 7 - Quizvraag
Met deze maatregel zullen (1) deze problemen niet meer voorkomen (2).
A
1 = kww
2 = zww
B
1 = zww
2 = zww
C
1 = hww
2 = kww
D
1 = hww
2 = zww
Slide 8 - Quizvraag
De negentigste verjaardag van mijn overgrootmoeder is (1) een groot feest geweest (2).
A
1 = kww
2 = zww
B
1 = zww
2 = zww
C
1 = hww
2 = kww
D
1 = hww
2 = zww
Slide 9 - Quizvraag
Ondanks de aanwezigheid van de politie zijn (1) de betogers in groepjes teruggekomen (2).
A
1 = kww
2 = zww
B
1 = zww
2 = zww
C
1 = hww
2 = kww
D
1 = hww
2 = zww
Slide 10 - Quizvraag
De weersvoorspelling voor komend weekend blijkt (1) gunstig te zijn (2).
A
1 = kww
2 = zww
B
1 = kww
2 = kww
C
1 = hww
2 = kww
D
1 = hww
2 = zww
Slide 11 - Quizvraag
Mijn grootouders zijn (1) een maand langer in Thailand gebleven (2).
A
1 = kww
2 = zww
B
1 = kww
2 = kww
C
1 = hww
2 = kww
D
1 = hww
2 = zww
Slide 12 - Quizvraag
Het veulen blijkt (1) vannacht uit de wei te zijn (2) verdwenen (3).
A
1 = hww
2 = kww en 3 = zww
B
1 = kww
2 = kww en 3 = hww
C
1 = hww
2 = hww en 3 = zww
D
1 = hww
2 = hww en 3 = kww
Slide 13 - Quizvraag
Wat vind je nog moeilijk?
Slide 14 - Woordweb
Huiswerk
Voor de volgende les
lesboek
lezen pag. 129
Slide 15 - Tekstslide
Aan de slag met Blok 3
- herhalen koppelwerkwoorden
pak je schrift en een pen.
schrijf mee.......
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Evaluatie en volgende les
Hoe ging de les voor jou?
Wat heb je nodig om aan de slag te kunnen met de weektaak?
Heb je nog tips en of tops?
Volgende les:
lezen in je leesboek
aan de slag met de weektaak en oefenen met zinsontleding
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Slide 20 - Tekstslide
Persoonlijke voornaamwoorden
staan altijd alleen, d.w.z. er staan geen zelfstandige naamwoorden bij.
Het meisje heeft een jurk gekocht.
Zij heeft een jurk gekocht.
Zij heeft een jurk gekocht
Slide 21 - Tekstslide
"Het" is ook een persoonlijk vnw.
je kunt het vervangen door "dat".
Waar ligt mijn boek?
Het ligt op tafel.
Dat ligt op tafel.
Slide 22 - Tekstslide
Wanneer een pers. vnw
een persoon noemt, kun je er vaak een naam voor in de plaats zetten.
Hij wil een tekening maken.
Jimmy wil een tekening maken.
Slide 23 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Lidwoord: de, het, een
Zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, namen en begrippen
- Je kan er bijna altijd een lidwoord voor zetten.
- De meeste woorden hebben een enkelvoud en meervoud.
- Je kan er een verkleinwoordje van maken.
Slide 24 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Dat is een rode auto.
- Dat is een snelle, rode auto.
- Mijn oma heet een gouden ketting.
- Die jas is zwart.
Slide 25 - Tekstslide
voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder
de tafel/de kast
Slide 26 - Tekstslide
voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder
de tafel/de kast
Slide 27 - Tekstslide
Zelfstandig werkwoord (zww)
Belangrijkste werkwoord in de zin
Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.
Heb je meerdere werkwoorden?
--> Er kan altijd maar één zww in de zin staan
--> Dan is vaakhet laatste werkwoord van de zinhet zww.
Slide 28 - Tekstslide
Hulpwerkwoord (hww)
Kan alleen in een zin staan met meer dan één werkwoord.
Je kan een hulpwerkwoord altijd uit de zin halen.
Kunnen meerdere hww in de zin staan.
Geeft nooit de handeling aan.
Ik heb gefietst.
Slide 29 - Tekstslide
Voorbeelden hww en zww
Wij schrijven netjes in ons schrift.
In de winkel hebben ze brood gekocht.
Ik hoop nog ver te kunnen fietsen.
Slide 30 - Tekstslide
Koppelwerkwoord (kww)
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:
zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen
ZWOBBELS
Slide 31 - Tekstslide
wdkd.vnw
wederkerig voornaamwoord:
Slide 32 - Tekstslide
wdkg.vnw
Het wederkerig voornaamwoord lijkt als woordsoort op het wederkerend voornaamwoord. Het verschil is dat het slaat op meerdere personen, die vaak als onderwerp van de zin voorkomen. Voorbeeld: Jan en Piet zien elkaar geregeld. Dat wil zeggen: Jan ziet Piet en Piet ziet Jan
elkaar elkander mekander
Slide 33 - Tekstslide
onbep.vnw.
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar een persoon of zaak die niet bepaald is, zoals alles of iets. Je kunt het ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.
alles iets niets ieder iedereen iemand niemand vele sommige alle
Slide 34 - Tekstslide
betr.vnw
Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden.
Met het betrekkelijk voornaamwoord dat verwijs je naar het-woorden.
Slide 35 - Tekstslide
Het antecedent
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een deel van de zin dat eerder is genoemd. Het deel van de zin waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, heet het antecedent.
De omwegdie we maakten, kostte ons zeker drie kwartier.
die = betrekkelijk voornaamwoord
De omweg = antecedent
Slide 36 - Tekstslide
samenstelling en afleiding
Een samenstelling is een woord dat bestaat uit twee delen die beide ook zelfstandig kunnen voorkomen (keukentafel = keuken en tafel; geletruidrager = gele trui en drager). Een afleiding is een woord dat bestaat uit een grondwoord en een of meer voor- of achtervoegsels (onschuldig).
Slide 37 - Tekstslide
afleidingen
een … (provincie) bestuur
een … (adel) familie
een … (revolutie) besluit
schrijf op wat hier bedoeld wordt
Slide 38 - Tekstslide
voorbereiden
- je gaat nu verder met je voor te bereiden op de toets