vwo 2 chapitre 7 grammaire futur- devoir-gebiedende wijs

VWO2
C'est bien de vous revoir!
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

VWO2
C'est bien de vous revoir!

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Ik kan de futur simple herkennen (herhaling).
2. Ik kan de futur simple zelf maken (herhaling)
3. Ik kan het werkwoord devoir vervoegen in de présent en passé composé.
4. Ik heb de uitleg begrepen van de gebiedende wijs en kan daarmee starten aan de opdrachten van deze week.

Slide 2 - Tekstslide

"Nous voyagerons" (futur simple) vertaal je als:
A
Wij hebben gereisd
B
Wij zullen reizen
C
Wij reizen
D
Wij reisden

Slide 3 - Quizvraag

Welke vorm staat in de futur simple?
A
Il gagna
B
Il gagne
C
Il gagnera
D
Il a gagné

Slide 4 - Quizvraag

Welke vorm staat in de futur simple (werkwoord rougir)?
A
Vous rougirez
B
Vous rougez
C
Vous rougissez
D
Vous avez rougi

Slide 5 - Quizvraag

Welke vorm staat in de futur simple?
A
Elles seront
B
Elles étaient
C
Elles sont
D
Elles ont

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent dan "Elles seront"?
A
Zij zullen hebben
B
Zij zullen zijn
C
Zij zullen maken
D
Zij zullen gaan

Slide 7 - Quizvraag

Welke vorm staat in de futur simple?
A
Tu attendres
B
Tu attends
C
Tu attendras
D
Tu as attendu

Slide 8 - Quizvraag

De stam van het werkwoord "choisir" in de futur simple is:
A
chosis
B
chois
C
choisir
D
choisit

Slide 9 - Quizvraag

De stam van avoir in de futur simple is:
A
avoir
B
ser
C
ir
D
aur

Slide 10 - Quizvraag

Maak af. Jullie zullen hebben =
Vous aur.....
A
ons
B
avez
C
ez
D
avons

Slide 11 - Quizvraag

Zij zal eindigen =

A
Elle finit
B
Elle finiras
C
Elle finirons
D
Elle finira

Slide 12 - Quizvraag

Ik zal kijken (regarder) = ?

Slide 13 - Open vraag

Wij zullen maken/doen =

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent het werkwoord devoir?
A
Mogen
B
Moeten
C
Zullen
D
Maken

Slide 15 - Quizvraag

Wij moeten =
A
Nous avons dû
B
Nous devoirons
C
Nous devons
D
Nous deverons

Slide 16 - Quizvraag

Ik moet =
A
Je doi
B
Je devois
C
Je doit
D
Je dois

Slide 17 - Quizvraag

Jij hebt gemoeten =
A
Tu as devois
B
Tu as devu
C
Tu as dû
D
Tu as du

Slide 18 - Quizvraag

Zij hebben gemoeten =
A
Ils sont dû
B
Ils ont devu
C
Ils doivent
D
Ils ont dû

Slide 19 - Quizvraag

Zij moet = ?

Slide 20 - Open vraag

Zij heeft gemoeten = ?

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

4. Ik snap de uitleg over de "gebiedende wijs"

Slide 23 - Tekstslide

Noem een voorbeeld in het Nederlands van de gebiedende wijs.

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Amélie, _____ (regarder)!
A
regardez
B
regarde
C
regardons

Slide 26 - Quizvraag

Toi et moi, (voyager) _______ ensemble!
A
voyage
B
voyagez
C
voyageons

Slide 27 - Quizvraag

Madame, (aller) _______ à gauche!
A
va
B
allons
C
allez

Slide 28 - Quizvraag

Paul, (écouter) _____ cette chanson, c'est magnifique!

Slide 29 - Open vraag

Juliette, toi et moi, (prendre) ______ le bus!

Slide 30 - Open vraag

Monsieur leBlanc, n'(oublier) _____ pas votre sac!

Slide 31 - Open vraag

Ik heb de uitleg van de impératif (gebiedende wijs) begrepen.
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quizvraag

Faites (!) les exercices!
- 32 t/m 37
Corrigez (!) les exercices!

Slide 33 - Tekstslide