Woorden voor
mensen, dieren en dingen noem je zelfstandige naamwoorden.
Bijvoorbeeld:
Woorden voor mensen: vader, moeders, neefje, nichtjes.
Woorden voor dieren: hond, katten, biggetje, varkentjes.
Woorden voor dingen die je kunt zien: tafel, stoelen, schrift.
Woorden voor dingen die je niet kunt zien: geloof, vertrouwen.