Week 49 Lijdend voorwerp

10 minuten lezen
timer
7:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

10 minuten lezen
timer
7:00

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:

  1. Vragen stellen over zww of hww
  2. Huiswerk behandelen
  3. Lijdend voorwerp
  4. Zelf aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide




LESDOEL:
Je weet wat een lijdend voorwerp is en hoe je deze in een zin vindt.

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (I)

- een zin kan niet zonder een zelfstandig werkwoord (zww)

- als een zelfstandig werkwoord weggelaten wordt in een zin, dan klopt de zin niet meer


- zelfstandige werkwoorden kun je niet weglaten in een zin

- hulpwerkwoorden kan je weglaten in een zin

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld zww
Hij probeert de bal te vangen.
WG= probeert te vangen.
Vangen is het belangrijkste werkwoord in de zin. Bij meerdere werkwoorden in de zin schuift het zww naar achteren.
Het werkwoord (of meerdere werkwoorden) dat je overhoudt noem je het hulpwerkwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (HWW)
Alle werkwoorden die nu nog over zijn, zijn hulpwerkwoorden.

Kenmerken:
  • hww komen dus voor in zinnen met meer dan één werkwoord
  • helpen om het gezegde te maken
  • hww hebben minder betekenis

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 1 blz.90
  • 1 wil – gaan – bungeejumpen (zww)
  • 2 moet – gaan – vriezen (zww)
  • 3 Had – kunnen – bewaren (zww)
  • 4 zal – willen – zorgen (zww)
  • 5 zou – gegeten (zww) – hebben
  • 6 moet – doen (zww)

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 2 blz.91
  • a vieren
  • b wordt
  • c heeft
  • d kunnen
  • a zww = vieren
  • b hww = wordt; zww = herdacht
  • c hww = heeft; zww = uitgeroepen
  • d hww = kunnen; zww = spreken


Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 4 blz.91
  • 1 Jeffrey (zn) en Wesley (zn) zullen (hww) wel verlof (zn) krijgen (zww) voor de (blw) bruiloft.
  • 2 Heb (hww) je al nagedacht (zww) over een (olw) verrassende (bn) bijdrage (zn) voor het (blw) familiefeest (zn)?
  • 3 De strenge (bn) docent (zn) keurde (zww) het opstel (zn) opnieuw (x) af (zww).
  • Afkeuren = zww
  • 4 Tijdens de (blw) finale (zn) toonden (zww) de tegenstanders (zn) veel moed (zn).
  • 5 Je zult (hww) het (x) niet geloven (zww)!
  • 6 Een (x) van de (blw) sollicitanten (zn) verloor (zww) zijn geduld (zn) in de stille (bn) wachtkamer (zn).



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Twee mannen trekken de kabel uit de grond.

Slide 11 - Open vraag

Straks gaat de buurman zijn zoon naar school brengen.

Slide 12 - Open vraag

De loodgieter repareert de douche.

Slide 13 - Open vraag

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 14 - Tekstslide

Nu zelf aan de slag!
Leer: theorie op bladzijde 118. Vragen? Vraag!
Maak: opdracht 1 en 2




ZN
BLW
OLW
BN
ZWW
HWW
LV
WG
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bepaald lidwoord
  • Onbepaald lidwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Zelfstandig werkwoord
  • Hulp werkwoord
  • Lijdend voorwerp
  • Werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Printopdracht
Wil je iets uitgeprint hebben? Stuur dit dan naar bee@dockinga.nl voordat de klok is afgelopen
timer
15:00

Slide 17 - Tekstslide