Oefenen SO Grammatica en Spelling H3 3 kader

Oefenen SO Grammatica en Spelling H3 3 kader
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefenen SO Grammatica en Spelling H3 3 kader

Slide 1 - Tekstslide

We logeerden in een gezellig huisje aan het meer.
Wat is 'gezellig'?
A
zn
B
bn
C
ww
D
bvw

Slide 2 - Quizvraag

Wat doet een bijvoeglijk naamwoord in een zin?
A
Het geeft aan wat iemand doet.
B
Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
C
Het vervangt een ander woord.

Slide 3 - Quizvraag

Mijn fiets stond nog bij school.
Wat is 'mijn'?
A
bvw
B
pvw
C
lw

Slide 4 - Quizvraag

Wat geeft een bezittelijk voornaamwoord aan?
A
Hoeveel er is.
B
Waar iets staat.
C
Van wie iets is.

Slide 5 - Quizvraag

Wij gaan vanmiddag zwemmen.
Wat is 'wij'?
A
bvw
B
tw
C
pvw

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord is géén persoonlijk voornaamwoord?
A
ik
B
haar
C
jouw

Slide 7 - Quizvraag

Schrijf het meervoud op van 'garage'.

Slide 8 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van 'theorie'.

Slide 9 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van 'coupé'.

Slide 10 - Open vraag

Maak van de twee losse woorden een samenstelling.
tarwe+meel

Slide 11 - Open vraag

Maak van de twee losse woorden een samenstelling.
maan+schijn

Slide 12 - Open vraag

Maak van de twee losse woorden een samenstelling.
milieu+straat

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes.
Een mens (veranderen) ___ in elke periode van zijn leven.

Slide 14 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes.
Dat (gebeuren) ___ vaak zonder dat je het echt in de gaten hebt.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes.
Zodra je van school of studie (wisselen) ___, begint dat al.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes.
Of je dat nu leuk (vinden) ___ of niet.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes.
Mijn opa is (opgroeien) ___ op een boerderij in een klein dorp.

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes.
Hij werd niet (stimuleren) ___ om naar school te gaan.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes.
Hij heeft dat (accepteren) ___ toen hij jong was.

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes.
Maar tijdens de rest van zijn leven heeft hij zichzelf verder (ontwikkelen) ___ en heel veel geleerd.

Slide 21 - Open vraag