Spelling

Spelling

Alle regels door elkaar!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling

Alle regels door elkaar!

Slide 1 - Tekstslide

Doelen van deze les
- We herhalen de regels voor spelling en werkwoordspelling (door elkaar).
- Je oefent op je eigen niveau met de spellingsregels.

Slide 2 - Tekstslide

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 3 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
C
Het hout is opgebrant.

Slide 4 - Quizvraag

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind

Slide 5 - Quizvraag

Welk van ondertaande woorden missen hoofdletters? 
Met hoofdletters

Geen hoofdletters
pasen

tony chocolonely
woensdag
islam
januari
ijstijd
mevrouw de haan
zomervakantie
psv
stichting lezen
d66

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is de goede bezitsvorm?
(Hugo) schrift
A
Hugos
B
Hugoos
C
Hugo’s
D
Hugo’

Slide 7 - Quizvraag

De bezitsvorm van '(Rutte) kabinet' is...
A
Ruttes' kabinet
B
Ruttes kabbinet
C
Ruttes kabinet
D
Rutte' kabinet

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste bezitsvorm
A
Sam's fiets
B
Sams fiets

Slide 9 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
Politie auto
B
Politieauto

Slide 10 - Quizvraag

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 11 - Quizvraag

Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 12 - Quizvraag

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 13 - Quizvraag

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd
C
gëinstalleerd

Slide 14 - Quizvraag

Trema
A
associeren
B
assocïeren
C
associëren

Slide 15 - Quizvraag

Trema of geen trema?
A
financien
B
financiën

Slide 16 - Quizvraag

Trema of niet?

A
geordend
B
geördend

Slide 17 - Quizvraag

drieendertig
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets

Slide 18 - Quizvraag

c.d. t.j.e.
A
Met apostrof
B
Zonder apostrof
C
Met trema
D
Zonder trema

Slide 19 - Quizvraag

Apostrof of niet?


A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas

Slide 20 - Quizvraag

Apostrof?
A
Trix zusje
B
Trix' zusje

Slide 21 - Quizvraag

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
chocolade-ei
B
chocoladeëi
C
chocolade'ei

Slide 22 - Quizvraag

Onderdeel 6: apostrof

Welk woord is goed?

A
A4-tje
B
A4 tje
C
A4’tje
D
A4tje

Slide 23 - Quizvraag


Welk woord is niet correct gespeld?
A
mevrouw van Zaalen
B
Katya van Zaalen
C
docente Van Zaalen
D
K.L. van Zaalen

Slide 24 - Quizvraag

Met welke spellingregels heb jij vooral nog moeite?

Slide 25 - Open vraag