1.7 deel 2 ma 11 nov

Welkom BK1A!!!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Welkom BK1A!!!

Slide 1 - Tekstslide

Programma van vandaag
  • Dagopening
  • Stillezen
  • Inleveren schrijfopdracht
  • Maken opd. 2, 3, 4, 6 en 9 van 1.7
  • Uitleg 1.8
  • Aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Inleveren schrijfopdracht
1. Ga naar Magister
2. Klik op ELO 
3. Klik op opdrachten
4. Lever je opdracht in

Slide 4 - Tekstslide

Aan de slag!
 Je gaat in tweetallen of in een groepje aan de slag.

Maak van paragraaf 1.7
Opd. 2, 3, 4, 6 en 9
(Ik loop langs om na te kijken.)
Alles af?
Tijd voor jezelf





timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen 1.8
  • Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct schrijven.
  • Ik kan leestekens in een zin plaatsen (punt, komma, vraagteken, uitroepteken en aanhalingstekens).
  • Ik kan 20 dicteewoorden correct schrijven. 

Slide 6 - Tekstslide

De tegenwoordige tijd

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 8 - Tekstslide

De stam
Is niet hetzelfde als de ik-vorm, maar het hele werkwoord min -en

Hele werkwoord/infinitief:
Lopen
Stam:
Lop
Ik-vorm:
Loop

Slide 9 - Tekstslide

De 'tegenwoordige tijd' is NU.
Welke zin is in de tegenwoordige tijd?
A
De kinderen spelen in de tuin.
B
De kinderen speelden in de tuin.

Slide 10 - Quizvraag

Welk werkwoord is GEEN tegenwoordige tijd?
A
Fietst
B
Melden
C
Bedenk
D
Verloren

Slide 11 - Quizvraag

Hoe spel je de hij-vorm in de tegenwoordige tijd?
A
Ik-vorm
B
Ik-vorm +t
C
Hele ww

Slide 12 - Quizvraag

Ik (willen)
Tegenwoordige tijd
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 13 - Quizvraag

Ik (kunnen)
Tegenwoordige tijd
A
kan
B
kun
C
kon
D
ken

Slide 14 - Quizvraag

Hij (zijn)
Tegenwoordige tijd
A
zijn
B
ben
C
is
D
was

Slide 15 - Quizvraag

Zij (geloven, tegenwoordige tijd) mij niet.
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt

Slide 16 - Quizvraag

Onregelmatige werkwoorden
 Er zijn zes werkwoorden die zich niet aan deze regels houden: bij hij/zij/het komt geen stam + -t.  
Deze noemen we onregelmatige werkwoorden. De drie belangrijkste onregelmatige werkwoorden zijn hebben, zijn en kunnen.
Ook kennen we zullen, willen en mogen.

  • Hebben:   ik heb /  jij hebt / hij heeft /  wij hebben
  • Zijn:   ik ben / jij bent / hij is / jullie zijn 
  • Kunnen:  ik kan / jij kunt, jij kan /  het kan / zij kunnen




Slide 17 - Tekstslide

LEESTEKENS
leesteken
waar?
voorbeeld
punt
.
aan het einde van een gewone zin
We beginnen vandaag met wiskunde.
vraagteken
?
aan het einde van een vraagzin
Heeft iedereen genoeg gegeten?
uitroepteken
!
na een uitroep of bevel
Wat een troep!
Stop daarmee!
komma
,
1. bij een opsomming
2. in een samengestelde zin tussen 2 persoonsvormen
3. tussen bijvoeglijke naamwoorden
1. Ik houd van kip, patat en appelmoes.
2. Als je veel oefent, word je een betere speller.
3. Een mooie, grote, rode ballon.

Slide 18 - Tekstslide

Kies het juiste leesteken:

Wil je het licht voor mij aandoen
A
.
B
!
C
?

Slide 19 - Quizvraag

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Eerste kerstdag valt dit jaar op een maandag
A
.
B
?
C
!

Slide 20 - Quizvraag

Kloppen de leestekens in deze zin?

's Avonds legt hij zijn sleutels agenda, en mobiel naast zijn bed.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Schiet toch eens op
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 22 - Quizvraag

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Vind jij leestekens moeilijk

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 23 - Quizvraag

Aan de slag!
 Je gaat in tweetallen of alleen aan de slag.
Maak van paragraaf 1.8 alle opdrachten.

Alles af?
Verder met je schrijfopdracht!





timer
30:00

Slide 24 - Tekstslide

Uitleg 1.8 

Slide 25 - Tekstslide