1.2 is kopen kiezen

HOOFDSTUK 1
Paragraaf 1.2
Is kopen kiezen?
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HOOFDSTUK 1
Paragraaf 1.2
Is kopen kiezen?

Slide 1 - Tekstslide

VANDAAG
Terugblik paragraaf 1.1
Huiswerk
Leerdoelen paragraaf 1.2
Uitleg
Oefenen





Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
Vragen? 

Samen controleren vraag 4 en 5






Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les :
  • weet je wat vaste lasten zijn
  • weet je welke soorten inkomens er zijn
  • weet je hoe je van een week naar een maand kan rekenen en andersom

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoel 1
  • wat zijn vaste lasten 

Slide 5 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Vaste lasten
Huishoudelijke uitgaven
Incidentele uitgaven

- Huur
- Boodschappen
- Fiets

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoel 2

  • welke soorten inkomens zijn er 

Slide 7 - Tekstslide

Welke soorten inkomens ken jij?

Slide 8 - Woordweb

Inkomensvormen
  • Inkomen uit arbeid (loon, salaris)
  • Inkomen uit bezit (rente, huur, pacht)
  • Overdrachtsinkomen (uitkering, zakgeld, kinderbijslag)

Alle inkomens van iedereen bij elkaar opgeteld noem je het nationaal inkomen.

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoel 3

  • hoe reken je van een week naar een maand en andersom

Slide 10 - Tekstslide

BEDRAGEN OMREKENEN
van week naar maand en omgekeerd
hoeveel weken heeft een jaar? 
hoeveel maanden heeft een jaar?
hoeveel weken heeft een maand?
Tussenstap = altijd eerst naar een jaar rekenen

Slide 11 - Tekstslide

Omrekenen week en maand

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
  • maak uit je boek vraag 14, 15, 17, 18 en 19 (bladzijde 12/13)
  • maak de rekensommen 3, 4 en 5 op bladzijde 32
  • maak de Lesson up vragen

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen
  • lees de vragen goed
  • zoek in je boek op wat je niet weet
  • niet gokken!!!
  • reken de sommen uit (pak dus ook je rekenmachine!!!)
  • succes! 

Slide 14 - Tekstslide

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 15 - Quizvraag

Waarom kun je lastig op korte termijn bezuinigen op vaste lasten?
A
Dit zijn uitgaven waar je vaak nooit onderuit kunt.
B
Dit zijn uitgaven waar je vaak met een contract aan vast zit.
C
Dit zijn uitgaven die je altijd verplicht moet doen.
D
Dit zijn uitgaven waar je wel makkelijk op kunt bezuinigen.

Slide 16 - Quizvraag

Het kopen van de wekelijkse boodschappen is een voorbeeld van een ...
A
vaste last
B
dagelijkse uitgave
C
incidentele uitgave

Slide 17 - Quizvraag

In welk rijtje staan alleen vaste lasten?
A
abonnementen – boodschappen – huur
B
contributie voetbal – gas en elektra – huur
C
hypotheek – cadeautjes – nieuwe wasmachine
D
hypotheek - huur - benzine

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn vaste lasten voor een auto?
A
reparatie
B
benzine
C
autowasserette
D
wegenbelasting

Slide 19 - Quizvraag

Loon is een voorbeeld van...
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit bezit
C
overdrachtsinkomen
D
rente

Slide 20 - Quizvraag

Wat is géén inkomensvorm?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
inkomen door verhuur

Slide 21 - Quizvraag

John verhuurt zijn studentenkamer. Er is hier sprake van ...
A
inkomsten uit arbeid
B
inkomsten uit bezit
C
overdrachtsinkomen

Slide 22 - Quizvraag

Rente is een voorbeeld van...
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
overdrachtsinkomen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is geen soort inkomen?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Incidenteel inkomen
D
Overdrachtsinkomen

Slide 24 - Quizvraag

Wat heb je liever:
€10 per week of €40 per maand?
A
€10 per week
B
€40 per maand

Slide 25 - Quizvraag

Welke formule gebruiken we bij het omrekenen van week naar maand?
A
bedrag x 12 : 52
B
bedrag x 52 : 12
C
bedrag : 12 x 52
D
bedrag : 52 x 12

Slide 26 - Quizvraag

Je betaalt voor het abonnement van Netflix 15 per maand hoe is dit per week?
A
3,75
B
3,46
C
4,00
D
3,50

Slide 27 - Quizvraag

Als je van week naar maand gaat rekenen, wat doe je dan als eerste?
A
Je doet het bedrag x4, want er zitten 4 weken in een maand
B
Je deelt door 7 en dan maal 31 want er zitten 31 dagen in een maand
C
Je doet het bedrag maal 52 weken en deelt dit door 12 maanden
D
Je deelt door 7 dagen en dan maal 365 dagen en deelt dit weer door 12

Slide 28 - Quizvraag

Krijg je je zakgeld per maand of per week?
A
Per maand
B
Per week

Slide 29 - Quizvraag

Hoeveel weken zitten er in een maand ?
A
4
B
3
C
5
D
kan je niet zeggen

Slide 30 - Quizvraag

Wanneer je van maanden naar weken wilt rekenen moet je ....
A
eerst :12, daarna x52
B
eerst x12, daarna :52
C
eerst :52, daarna x 12
D
eerst x52, daarna :12

Slide 31 - Quizvraag

€ 5,- zakgeld per week is per maand
A
€ 20,-
B
€ 22,50
C
€ 21,67
D
€ 25,-

Slide 32 - Quizvraag

Van week naar maand berekenen doen wij door:
A
Week vermenigvuldigen met 4 = Maand
B
Eerst naar jaar rekenen en vervolgens naar maand (week x 52 = jaar / 12 = maand
C
Te delen door 7 en vervolgens vermenigvuldigen met 365
D
Te vermenigvuldigen met 52 en vervolgens delen door 7

Slide 33 - Quizvraag

Bram krijgt €10 zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
Tip: er zitten geen 4 weken in een maand...
A
€10
B
€43,33
C
€40
D
€1,42

Slide 34 - Quizvraag

KLAAR?
Ga naar pagina 28 in je boek en maak de herhalingsopdrachten paragraaf 1.1 

Slide 35 - Tekstslide