Les 1 werkwoordspelling en leestekens opfrissen

Begintaak
Noteer in je schrift:
1. Wanneer / waar moet je een komma plaatsen in een zin?
2. Wanneer zet je aanhalingstekens in een zin?
3. Wanneer gebruik je een dubbele punt in een zin?
4. Wanneer gebruik je een puntkomma in een zin?


1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Begintaak
Noteer in je schrift:
1. Wanneer / waar moet je een komma plaatsen in een zin?
2. Wanneer zet je aanhalingstekens in een zin?
3. Wanneer gebruik je een dubbele punt in een zin?
4. Wanneer gebruik je een puntkomma in een zin?


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je weet wat je in periode 3 gaat leren en doen.
- Je weet (weer) wat het schrijfdossier inhoudt. 
- Je herhaalt hoe je de tegenwoordige en verleden tijd van een werkwoord correct spelt.
- Je leert deze leestekens goed te gebruiken: dubbele punt, puntkomma.

Slide 2 - Tekstslide

Jaaroverzicht Nederlands: 6 cijfers
TEA1: Literatuur 
TEA2: Leesvaardigheid
TEA3: Taaltoets (maandag 29 januari) en schrijfvaardigheid (TEA3) (2 cijfers)
TEA4: Spreekvaardigheid en Leesvaardigheid (2 cijfers)

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen in periode 3?
Teams / bestanden / lesmateriaal / periode 3

Slide 4 - Tekstslide

Schrijfportfolio
Elke periode maak je een schrijfopdracht. Van elke schrijfopdracht moet in je schrijfportfolio in Teams de definitieve versie staan.
Tot nu toe staat hierin:
- Even voorstellen
- Opdracht reclametekst
Hieraan ga je jouw verbeterde Fabel nog toevoegen en de schrijfopdracht van deze periode. In Magister bij Opdracht Verbeterde Fabel staat de feedback waarmee je jouw Fabel kunt verbeteren. Maandag 29 januari kun je in de les hieraan werken.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Dit geldt ook voor 
- lastige werkwoorden
- Engelse werkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Leestekens
1. Aan het einde van de zin zet je een punt, vraag- of uitroepteken.? 
2. Wanneer plaats je een komma? (maak aantekeningen in je schrift)
3. Wanneer gebruik je een dubbele punt?
4. Wanneer gebruik je aanhalingstekens?
5. Wanneer gebruik je een puntkomma?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Vooruitblik
Volgende week: verder met (werkwoord)spelling
LEESBOEK MEE EN TALENT A

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Maak het oefenmateriaal werkwoordspelling en leestekens, noteer de antwoorden in je schrift!
Klaar: pak dan je laptop en kijk in Teams / Class Notebook / Schrijfvaardigheid of jouw schrijfportfolio compleet is: Even voorstellen, (verbeterde) reclametekst, (verbeterde) fabel
Kijk zo nodig of je jouw verbeterde fabel hebt ingeleverd bij de Opdracht Verbeterde fabel in Magister, bekijk de feedback, verbeter jouw fabel en zet hem in jouw schrijfportfolio.

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Stap 1
Is het wel of geen persoonsvorm?

Hoe bepaal je dit?

Slide 12 - Tekstslide