In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Tekstslide
De conjunctuur: schommelingen in de groei van reeel BBP rondom de trend
Slide 4 - Tekstslide
Hoogconjunctuur
- Er wordt veel geconsumeerd.
- Belastinginkomsten stijgen
- Conjuncturele werkloosheid neemt af
- Hoge winsten en aandelenkoersen
- Saldo lopende rekening daalt
- Rentepercentage neemt toe
- Inflatie neemt toe
Slide 5 - Tekstslide
Laagconjunctuur
- Er wordt minder geconsumeerd
- Belastinginkomsten nemen af
- Conjuncturele werkloosheid neemt toe
- Winsten nemen af
- Lopende rekening stijgt
- Rentepercentage neemt af
- Inflatie neemt af
Slide 6 - Tekstslide
conjunctuurklok
Recessie: dalende economische groei onder de trend
-stijgende werkloosheid
-dreiging deflatie
opmerking: tegenwoordig betekent recessie: twee kwartalen achter elkaar economische krimp
gemiddelde economische groei over een langere periode. In nl: 2,5%
Depressie:
economische krimp, dus economische groei onder de nul procent. Deze term wordt eigenlijk niet meer gebruikt. Tegenwoordig is een recessie onder de nul procent (twee kwartalen achter elkaar economische krimp.
Neergang
Economische groei daalt maar is nog wel hoger dan de trend.
Expansie: het economisch herstel zet door en komt boven de trend.
Herstel: economische groei neemt toe maar zit nog onder de trend.
conjunctuurbeweging
Schommelingen in de productiegroei als gevolg van schommelingen in de bestedingen.
Slide 7 - Tekstslide
www.cbs.nl
Slide 8 - Link
Welke uitspraken zijn juist?
A
De reële economische groei is de nominale economische groei gecorrigeerd voor inflatie
B
Bij een positieve reële economische groei stijgt het aantal geproduceerde goederen en diensten
C
De reële groei is altijd hoger dan de nominale groei
D
De reële groei is altijd lager dan de nominale groei
Slide 9 - Quizvraag
Welke variabelen zijn procyclisch?
A
Bedrijfinvesteringen
B
Werkloosheid
C
Belastinginkomsten van de overheid
D
Afzet van bedrijven
Slide 10 - Quizvraag
Waarom stijgt het tekort van de overheid bij een daling van de conjunctuur? Geef twee oorzaken
Slide 11 - Open vraag
Wat is de juiste relatie tussen export en bbp?
A
Als de Nederlandse export daalt, daalt als gevolg het Nederlandse BBP.
B
Als het Nederlandse bbp daalt, daalt als gevolg daarvan de Nederlandse export
Slide 12 - Quizvraag
De juiste omschrijving van hoogconjunctuur is
A
De groei van het nationaal inkomen is groot
B
De % groei van het nationaal inkomen is groter dan gemiddeld
C
De % groei van het reële BBP is groter dan gemiddeld
Slide 13 - Quizvraag
Welke indicator zal toenemen bij een hoogconjunctuur?
A
Bezettingsgraad bij bedrijven
B
Wisselkoers
C
Saldo lopende rekening
D
Uitkeringen
Slide 14 - Quizvraag
Een probleem in een periode van hoogconjunctuur is
A
Verslechtering internationale concurrentiepositie
B
Afname financieringstekort
C
Schever worden inkomensverdeling
D
Conjuncturele werkloosheid
Slide 15 - Quizvraag
Wat kan de overheid doen om de conjunctuur af te remmen?