Leerjaar 1
zn = zelfstandig naamwoord
- mens, dier, ding, gevoel, etczn-e = zelfstandig naamwoord eigennaam - voor- of achternaam, Ronerborg, Pepsi, Drenthe
blw = bepaald lidwoord - de, het
olw = onbepaald lidwoord - een
bn = bijvoeglijk naamwoord - rode, grote, lieve, grappige
st.bn = stoffelijk bijvoeglijk naamwoord - houten, gouden, bakstenen, zijde
zww = zelfstandig werkwoord - zegt wat iets of iemand doet
kww = koppelwerkwoord - vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
pers.vnw = persoonlijk voornaamwoord - ik/mij/me, jij/je/jou, u, hij/hem, zij/haar, het, wij/we/ons, jullie, zij/ze/hun/hen
bez.vnw = bezittelijk voornaamwoord - mijn, je/jouw, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie, uw, hun
vz = voorzetsel - plaats, tijd, reden - onderdeel van een zinsdeel
bw = bijwoord - plaats, tijd, reden, vraag, onzekerheid, ontkenning - een eigen zinsdeel