1.2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

	Vak: Nederlands Hoofdstuk: 1.2
1.	Lesopening
2.	Lesdoel
3.	Arrangementen + mini-check
4.	Instructie
5.	Begeleid inoefenen
6.	Zelfstandig werken
7.	Evaluatie

1. Lesopening

Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz. 15

2. Lesdoel 

Aan het eind van deze les:

- kun je benoemen wat fictie en non-fictie is. 

- kun je een fictiewerk kiezen dat past bij jouw interesse. 

3. Arrangementen

- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie.

Je maakt zelfstandig opdracht 2 t/m 4 op blz. 15 t/m 16

Namen lln

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 

Namen lln

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 

Namen lln

Mini-check

Leerlingen in het basis en intensief arrangement doen mee met de mini-check. 

Hoe noemen we verzonnen verhalen?

Hoe noemen we niet verzonnen verhalen?

Geef een voorbeeld van wat past binnen non-fictie

Wie maakt wat?

Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 2 t/m 4 op blz. 15 t/m 16

De rest doet mee met de instructie. 

4. Instructie

Kijk en mee naar de volgende dia's. 

Fictie

betekenis: alles wat verzonnen is. Verzonnen verhalen. De schrijver fantaseert, heeft het verhaal zelf bedacht.

Geschreven om je te vermaken.

Voorbeelden:

Leesboek, stripverhaal, musical/toneelstukken en gedichten.

Non-fictie

betekenis: alles wat niet  verzonnen  is. Teksten over de werkelijkheid. Wat er staat, is echt gebeurd en geeft informatie.

Het is geschreven om je te informeren of instrueren.

Voorbeelden:

Nieuwsbericht, schoolboeken, kookboeken en een handleiding

Fictie (verzonnen verhalen)

• sciencefiction
• thriller / horror
• fantasy
• games
• toneelstukken
• tv-series
• strips
• tekenfilms

Non-fictie (Verhalen die echt gebeurd zijn of die je feitelijke informatie geven)

• krantenbericht
• tijdschriftartikel
• studieboek
• documentaire
• journaal / nieuws op tv
• agenda
• biografie
• reisgidsen

1. Schrijvers vertellen dingen die echt gebeurd zijn.
2. Het is bedacht.
3. Het gaat over de werkelijkheid.
4. Schrijvers verzinnen verhalen.
5. Een bericht in de krant is hier een voorbeeld van.

Is het fictie of non-fictie?

Schrijf de antwoorden op in de volgende dia

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.

5. Begeleid inoefenen

Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?

Namen lln, jullie maken zelfstandig opdracht 2 t/m 4 op 

blz. 15 t/m 16

Wie heeft nog extra instructie nodig (intensief)? Namen lln of had je alle vragen van de mini-check fout?  Wij maken samen opdracht 3.

6. Zelfstandig werken

Je maakt nu zelfstandig:

V: les 1.2, blz. 15 t/m 17, opdr. 2 t/m 4 --> Niemand

B: les 1.2, blz. 15 t/m 17, opdr. 2 t/m 4 --> namen lln

I: les 1.2, blz. 15 t/m 17, opdr. 2 t/m 4 --> namen lln 

Ben je klaar?

Dan kijk je de opdrachten na.

Daarna ga je in stilte lezen of een woordzoeker maken. 

7. Evaluatie

Evaluatie lesdoelen --> Quiz mee! 

Een leesboek

1. Fictie
2. Non-fictie

Een stripverhaal

1. Fictie
2. Non-fictie

Het journaal

1. Fictie
2. Non-fictie

Huiswerk & Toetsen

Huiswerk: 

...dag .. maand

1.2 opdracht 2 t/m 4

Toetsen: 

...

geen

Afsluiting

Ruim je boek en schrift van NE op.

Volgende lesuur: ....................