Oefenen afsluitende leestoets les 1

Welkom 2B!
  • Telefoons in de bak.
  • Plek zoals op de plattegrond.
  • Tas naast de stoel.
  •  Leesdoek, Chromebook op tafel.
  • Gezicht naar het bord.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2B!
  • Telefoons in de bak.
  • Plek zoals op de plattegrond.
  • Tas naast de stoel.
  •  Leesdoek, Chromebook op tafel.
  • Gezicht naar het bord.

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
5 minuten.
In stilte.

Slide 2 - Tekstslide

Bijna vakantie, maar we hebben nog een aantal dingen te doen...

  1. Oefenen voor de leestoets.
  2. Leestoets voor een cijfer.

Slide 3 - Tekstslide

Deze les...
  1. Geheugen opfrissen met tussendoor uitleg. 20 juni leestoets.
  2. Jeugdjournaal
  3. Spel 
(alleen als we stil zijn tijdens de uitleg en als we goed meedoen).




Slide 4 - Tekstslide

Denk aan de afspraken...
  1. We wachten met onze tas inpakken tot de docent heeft gezegd dat dit mag.
  2. We lopen niet door het lokaal zonder het te vragen.
  3. Als je binnenkomt ga je zitten op je plek (plattegrond) en pak je je spullen.
  4. Tijdens de uitleg is het stil en letten we goed op.
  5. We houden het lokaal netjes.

Slide 5 - Tekstslide

Denk ook hieraan...
  1. Niet aan de afspraken houden > naam op het bord.
  2. Bij een waarschuwing komt er een streepje achter.
  3. Drie streepjes = bij de docent zitten.
  4. Eerst waarschuwing daarna = nablijven.

Voor degenen die ik apart heb gesproken, gelden de afspraken die we hebben gemaakt tijdens het gesprek >
3 waarschuwingen in 1 les = naar teamleider.

Slide 6 - Tekstslide

We gaan nu beginnen met oefenen voor de leestoets
  • Inloggen op Lessonup met ten minste je voornaam.
  • Let goed op en doe mee.
  • Iets zeggen = vinger opsteken.
  • We doen actief mee. 

Slide 7 - Tekstslide

Waarmee kun je het beste beoordelen of een tekst betrouwbaar is?
A
Bron
B
Tekstdoel
C
Titel

Slide 8 - Quizvraag

Informeren is een tekstdoel. Welke tekstdoelen ken je nog meer?

Slide 9 - Open vraag

Tekstdoelen
  1. Instrueren (instructie geven)
  2. Informeren
  3. Amuseren (vermaken)
  4. Adviseren
  5. Activeren

Slide 10 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten

Slide 11 - Tekstslide

Feit
Mening
Argumenten
Dit kun je controleren.
Dit is wat iemand vindt.
Dit is waarom je iets vindt of waarom iets waar is. Dit kan zowel bij feiten als meningen gebruikt worden.

Slide 12 - Sleepvraag

Wat denk je dat er bedoeld wordt met voorstanders en tegenstanders?

Slide 13 - Woordweb

Aan welke woorden in een tekst herken je vaak een mening?

Slide 14 - Open vraag

Ik ben het niet met je eens dat Spiderman sterker is dan de Hulk, omdat de Hulk veel gespierder is.

Is dit een feit of een mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quizvraag

Ik ben het niet met je eens dat Spiderman sterker is dan de Hulk, omdat de Hulk veel gespierder is.

Wat is het argument?

Slide 16 - Open vraag

Aan welk woord herken je het argument? Hoe noem je zo een woord?

Slide 17 - Open vraag

Wat is een "deskundige"?
A
Iemand die iets heel goed kan.
B
Iemand die ergens heel veel van weet.

Slide 18 - Quizvraag

Deskundige
Iemand die ergens heel veel van weet. 

Bijvoorbeeld een hondengedragsdeskundige of een voetbaldeskundige.

Slide 19 - Tekstslide

Signaalwoorden

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Beschrijf in je eigen woorden wat een signaalwoord is.

Slide 22 - Open vraag

Signaalwoorden zijn belangrijk voor de ... van een tekst.
A
Samenhang
B
Leesplezier.

Slide 23 - Quizvraag

We gaan bekijken welke verschillende signaalwoorden er zijn en wel signaal ze aangeven...

Slide 24 - Tekstslide

Signaalwoorden

  • Opsomming: Ten eerste, ten tweede, ten derde (enz.)
allereerst, eerst, om te beginnen.
  • Tegenstelling: maar, echter, toch, wel
hoewel, ondanks, weliswaar
integendeel, daarentegen
  • Vergelijking
zo, net zo, net als, evenals
op dezelfde manier
zie ook, vergelijk

Slide 25 - Tekstslide

Signaalwoorden
  • Argumenten/reden

omdat, daarom, dus, want.
  • Tijdsverloop
eerst, voordat
tijdens, tegelijkertijd
nadat, daarna, vervolgens
uiteindelijk, als laatste, ten slotte, tot slot.
  • Samenvatting en conclusie
dus, kortom, al met al, met andere woorden.



Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link

Spel

Slide 28 - Tekstslide

Voorlezen

Slide 29 - Tekstslide