Lesson goal: at the end of the lesson you feel well prepared for your test for this afternoon.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, mavoLeerjaar 3
In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
What are we going to do today?
- Uitleg toets volgende week.
- Grammar revision
- Huiswerk
- Words exam prep
Lesson goal: at the end of the lesson you feel well prepared for your test for this afternoon.
Slide 1 - Tekstslide
Toets volgende week:
Volgende week woensdag heb je toets chapter 4. (grammar/stones/woordjes)
morgen krijg je laatste stukje grammatica uitleg
en dan wordt donderdag + maandag + dinsdag herhaling + het stellen van vragen. Ik zal in alle gevallen in Teams aanwezig zijn.
Slide 2 - Tekstslide
Relative Clauses
Als je extra informatie over iets/iemand wilt geven, gebruik je een relative clause. (betrekkelijke bijzin in het Nederlands)
Zo'n bijzin begint meestal met: who, which of that. In het Nederlands begint de zin vaak met die/dat.
Slide 3 - Tekstslide
Relative Clauses
Who - personen
Which - dieren of dingen
That - personen, dieren of dingen.
That is informeler dan who/which
Sam, who lives next door, is my best friend. Zonder de relative clause is het nog steeds een goedlopende zin.
Slide 4 - Tekstslide
Soms heeft de bijzin alleen extra informatie. Je gebruikt dan nooit that, maar altijd who/which. Deze bijzin staat tussen komma's en kan weggelaten worden zonder dat de zin onduidelijk wordt.
Carla, who is my best friend, loves to paint.
Slide 5 - Tekstslide
Je kunt who/which samen met voorzetsels gebruiken. Meestal staat het voorzetsel dan achteraan in de bijzin.
The gym which we always practise in, is closed.
Het voorzetsel kan ook vooraan in de bijzin staan, dit is formeler. Who veranderd dan soms in whom.
The instructor, about whom you told me, is really nice.
Slide 6 - Tekstslide
Whose geeft bezit aan. Je vertaalt het met:
waarvan, van wie, wiens of wier.
The girl, whose passion is dancing, went to the club.
Slide 7 - Tekstslide
The woman …… helped us at the tourist office was really nice.
A
who
B
which
Slide 8 - Quizvraag
For lunch we had fish and chips ……. we bought at the food stall on the beach.
A
which
B
whose
Slide 9 - Quizvraag
The hotel ….. we stayed in was quite expensive
A
who
B
that
Slide 10 - Quizvraag
Aunt Emma, ….. house is being painted, invited us over this weekend.
A
which
B
whose
Slide 11 - Quizvraag
Present Simple & Past Continuos
De present simple (PS) is e normale tegenwoordige tijd die we gebruiken. I walk, I sing etc. Je gebruikt deze voor: feiten, regelmatige gebeurtenissen en gewoontes.
Bijvoorbeeld:
We usually get up at 6:15 in the morning. (usually geeft aan dat dit een gewoonte is)
Slide 12 - Tekstslide
PS & PC
De Present Continuous (PC) maak je door -ing achter het werkwoord te zetten. Als volgt: to be + hele ww + ing.
Je gebruikt hem om te zeggen dat iets NU aan de gang is of om irritatie uit te drukken.
Bijvoorbeeld:
I am saving my money to buy a new house. (dit sparen ben je nu aan het doen)
Slide 13 - Tekstslide
Most of my colleagues are nice. But one girl ……. about the work. (irritation)
A
always complains (PS)
B
is always complaining (PC)
Slide 14 - Quizvraag
The icecream shop where I work ……. a special offer in the summer. (gewoonte)
A
usually has
B
is usually having
Slide 15 - Quizvraag
I can't find Micheal anywhere. ………. the customers now or is he somewhere else?
A
Does he serve
B
Is he serving
Slide 16 - Quizvraag
Vertaal: aanvankelijk
Slide 17 - Open vraag
tenzij
Slide 18 - Open vraag
uiteindelijk
Slide 19 - Open vraag
vroeger
Slide 20 - Open vraag
ondertussen
Slide 21 - Open vraag
waardoor
Slide 22 - Open vraag
de reden daarvoor is
Slide 23 - Open vraag
samenvattend
Slide 24 - Open vraag
vergeleken met
Slide 25 - Open vraag
vanwege
Slide 26 - Open vraag
aangezien
Slide 27 - Open vraag
feitelijk, eigenlijk
Slide 28 - Open vraag
concluderend
Slide 29 - Open vraag
om te beginnen
Slide 30 - Open vraag
noch.... noch...
Slide 31 - Open vraag
vertaal: zodra, toen eenmaal
Slide 32 - Open vraag
vertaal: tenzij
Slide 33 - Open vraag
Vertaal: totdat
Slide 34 - Open vraag
vertaal: (al) hoewel
Slide 35 - Open vraag
vertaal: aan de andere kant
Slide 36 - Open vraag
Do:
Maak: opdracht 21/22/23/24
Leren woordjes Exam Prep. + woordjes voor volgende week.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.