Lesson 13. 8/2

What are we going to do today?
- Uitleg toets volgende week. 
- Grammar revision 
- Huiswerk 
- Words exam prep 

Lesson goal: at the end of the lesson you feel well prepared for your test for this afternoon. 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

What are we going to do today?
- Uitleg toets volgende week. 
- Grammar revision 
- Huiswerk 
- Words exam prep 

Lesson goal: at the end of the lesson you feel well prepared for your test for this afternoon. 

Slide 1 - Tekstslide

Toets volgende week: 
Volgende week woensdag heb je toets chapter 4. (grammar/stones/woordjes)
morgen krijg je laatste stukje grammatica uitleg
en dan wordt donderdag + maandag + dinsdag herhaling + het stellen van vragen. Ik zal in alle gevallen in Teams aanwezig zijn. 

Slide 2 - Tekstslide

Relative Clauses 
Als je extra informatie over iets/iemand wilt geven, gebruik je een relative clause. (betrekkelijke bijzin in het Nederlands) 

Zo'n bijzin begint meestal met: who, which of that. In het Nederlands begint de zin vaak met die/dat. 

Slide 3 - Tekstslide

Relative Clauses
Who - personen 
Which - dieren of dingen 
That - personen, dieren of dingen. 
That is informeler dan who/which

Sam, who lives next door, is my best friend. Zonder de relative clause is het nog steeds een goedlopende zin. 

Slide 4 - Tekstslide

Soms heeft de bijzin alleen extra informatie. Je gebruikt dan nooit that, maar altijd who/which. Deze bijzin staat tussen komma's en kan weggelaten worden zonder dat de zin onduidelijk wordt. 

Carla, who is my best friend, loves to paint. 

Slide 5 - Tekstslide

Je kunt who/which samen met voorzetsels gebruiken. Meestal staat het voorzetsel dan achteraan in de bijzin. 
The gym which we always practise in, is closed. 

Het voorzetsel kan ook vooraan in de bijzin staan, dit is formeler. Who veranderd dan soms in whom. 
The instructor, about whom you told me, is really nice. 

Slide 6 - Tekstslide

Whose geeft bezit aan. Je vertaalt het met: 
waarvan, van wie, wiens of wier. 

The girl, whose passion is dancing, went to the club. 

Slide 7 - Tekstslide

The woman …… helped us at the tourist office was really nice.
A
who
B
which

Slide 8 - Quizvraag

For lunch we had fish and chips ……. we bought at the food stall on the beach.
A
which
B
whose

Slide 9 - Quizvraag

The hotel ….. we stayed in was quite expensive
A
who
B
that

Slide 10 - Quizvraag

Aunt Emma, ….. house is being painted, invited us over this weekend.
A
which
B
whose

Slide 11 - Quizvraag

Present Simple & Past Continuos
De present simple (PS) is e normale tegenwoordige tijd die we gebruiken. I walk, I sing etc. Je gebruikt deze voor: feiten, regelmatige gebeurtenissen en gewoontes. 
Bijvoorbeeld: 
We usually get up at 6:15 in the morning. (usually geeft aan dat dit een gewoonte is) 

Slide 12 - Tekstslide

PS & PC
De Present Continuous (PC) maak je door -ing achter het werkwoord te zetten. Als volgt: to be + hele ww + ing. 
Je gebruikt hem om te zeggen dat iets NU aan de gang is of om irritatie uit te drukken. 
Bijvoorbeeld: 
I am saving my money to buy a new house. (dit sparen ben je nu aan het doen)

Slide 13 - Tekstslide

Most of my colleagues are nice. But one girl ……. about the work. (irritation)
A
always complains (PS)
B
is always complaining (PC)

Slide 14 - Quizvraag

The icecream shop where I work ……. a special offer in the summer. (gewoonte)
A
usually has
B
is usually having

Slide 15 - Quizvraag

I can't find Micheal anywhere. ………. the customers now or is he somewhere else?
A
Does he serve
B
Is he serving

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal:
aanvankelijk

Slide 17 - Open vraag

tenzij

Slide 18 - Open vraag

uiteindelijk

Slide 19 - Open vraag

vroeger

Slide 20 - Open vraag

ondertussen

Slide 21 - Open vraag

waardoor

Slide 22 - Open vraag

de reden daarvoor is

Slide 23 - Open vraag

samenvattend

Slide 24 - Open vraag

vergeleken met

Slide 25 - Open vraag

vanwege

Slide 26 - Open vraag

aangezien

Slide 27 - Open vraag

feitelijk, eigenlijk

Slide 28 - Open vraag

concluderend

Slide 29 - Open vraag

om te beginnen

Slide 30 - Open vraag

noch.... noch...

Slide 31 - Open vraag

vertaal:
zodra, toen eenmaal

Slide 32 - Open vraag

vertaal:
tenzij

Slide 33 - Open vraag

Vertaal:
totdat

Slide 34 - Open vraag

vertaal:
(al) hoewel

Slide 35 - Open vraag

vertaal:
aan de andere kant

Slide 36 - Open vraag

Do: 
Maak: opdracht 21/22/23/24 

Leren woordjes Exam Prep. + woordjes voor volgende week. 

Slide 37 - Tekstslide