Lesson 10. 1/2

What are we going to do today?
- Grammar revision (relative clauses) 

- Words (exam prep + ch.4) 

- Do exercises 8 tm 11 (D stones & writing) (WB B als je uit je boek werkt) 
Goal: At the end of the lesson you know at least 3 Exam prep words by heart and know how to implement Relative Clauses correctly in 3 sentences. 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

What are we going to do today?
- Grammar revision (relative clauses) 

- Words (exam prep + ch.4) 

- Do exercises 8 tm 11 (D stones & writing) (WB B als je uit je boek werkt) 
Goal: At the end of the lesson you know at least 3 Exam prep words by heart and know how to implement Relative Clauses correctly in 3 sentences. 

Slide 1 - Tekstslide

Relative Clauses 
Als je extra informatie over iets/iemand wilt geven, gebruik je een relative clause. (betrekkelijke bijzin in het Nederlands) 

Zo'n bijzin begint meestal met: who, which of that. In het Nederlands begint de zin vaak met die/dat. 

Slide 2 - Tekstslide

Relative Clauses
Who - personen 
Which - dieren of dingen 
That - personen, dieren of dingen. 
That is informeler dan who/which

Sam, who lives next door, is my best friend. Zonder de relative clause is het nog steeds een goedlopende zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Soms heeft de bijzin alleen extra informatie. Je gebruikt dan nooit that, maar altijd who/which. Deze bijzin staat tussen komma's en kan weggelaten worden zonder dat de zin onduidelijk wordt. 

Carla, who is my best friend, loves to paint. 

Slide 4 - Tekstslide

Je kunt who/which samen met voorzetsels gebruiken. Meestal staat het voorzetsel dan achteraan in de bijzin. 
The gym which we always practise in, is closed. 

Het voorzetsel kan ook vooraan in de bijzin staan, dit is formeler. Who veranderd dan soms in whom. 
The instructor, about whom you told me, is really nice. 

Slide 5 - Tekstslide

Whose geeft bezit aan. Je vertaalt het met: 
waarvan, van wie, wiens of wier. 

The girl, whose passion is dancing, went to the club. 

Slide 6 - Tekstslide

The woman …… helped us at the tourist office was really nice.
A
who
B
which

Slide 7 - Quizvraag

For lunch we had fish and chips ……. we bought at the food stall on the beach.
A
which
B
whose

Slide 8 - Quizvraag

The hotel ….. we stayed in was quite expensive
A
who
B
that

Slide 9 - Quizvraag

Aunt Emma, ….. house is being painted, invited us over this weekend.
A
which
B
whose

Slide 10 - Quizvraag

vertaal:
met als gevolg, waardoor

Slide 11 - Open vraag

vertaal:
zodra, toen eenmaal

Slide 12 - Open vraag

vertaal:
tenzij

Slide 13 - Open vraag

Vertaal:
totdat

Slide 14 - Open vraag

vertaal:
(al) hoewel

Slide 15 - Open vraag

vertaal:
aan de andere kant

Slide 16 - Open vraag

vertaal:
bereiken

Slide 17 - Open vraag

vertaal:
lancering

Slide 18 - Open vraag

Vertaal:
zich inschrijven

Slide 19 - Open vraag

Vertaal:
ambitieus

Slide 20 - Open vraag

Vertaal:
meeslepen

Slide 21 - Open vraag

Vertaal:
ontslagen worden

Slide 22 - Open vraag

Vertaal:
inzetten voor

Slide 23 - Open vraag

Vertaal:
stoppen

Slide 24 - Open vraag

Vertaal:
tijd besteden aan

Slide 25 - Open vraag

Maken + leren 
Maak opdracht 8 tm 11 (D Stones, Pagina 9/10/11 WB B) 

Leren woordjes Exam Prep + woordjes A/B/C chapter 4
Leren stone 10 
Leren grammar relative clauses 

Slide 26 - Tekstslide