Les 5 oktober 2022 4e jaars: 1.4 inkomen

Inkomens
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Inkomens

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen

Na deze les weet je
  • welke soorten inkomens er zijn
  • wat oorzaken kunnen zijn van inkomensverschillen
  • hoe je uit een grafiek de inkomensverschillen kunt aflezen
  • wat het verschil is tussen welvaart en welzijn
  • Een stijging of daling in procenten berekenen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten inkomens
Er zijn verschillende inkomensvormen:

  • inkomen uit arbeid
  • inkomen uit bezit
  • inkomen uit overdracht



 

Slide 3 - Tekstslide

1. Inkomen uit arbeid: zoals salaris, vakantiegeld,
winst voor een ondernemer. Ook loon in natura is inkomen uit arbeid.

 2. Inkomen uit bezit, zoals rente, dividend uit aandelen, huur als je een woning verhuurt, pacht als je grond verhuurt en winst voor een
ondernemer.

3. Inkomen uit overdracht (zakgeld, kleedgeld, toeslagen van de overheid zoals huurtoeslag en zorgtoeslag en uitkeringen zoals een WW-uitkering en AOW-uitkering.


Inkomensverschillen

  • leeftijd
  • opleiding
  • verantwoordelijkheid
  • ervaring
  • prestaties
  • zwaar of risicovol werk
  • vraag naar werk


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inkomens

  • Inkomens worden vaak vergeleken met  het modaal inkomen
  •  = het inkomen dat het meest voorkomt (± € 2.250 netto per maand)
  • Minimuminkomen = inkomen rond het sociaal minimum
  • = wat je volgens de overheid maandelijks minimaal nodig hebt om van te leven (hangt af van leeftijd en leefsituatie): alleen en 21+: € 1.250 per maand.


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inkomensverschillen in beeld

  • Nationaal inkomen =  Wat alle inwoners samen aan inkomen uit arbeid en bezit hebben.
  • De Lorenzcurve  laat zien hoe het nationaal inkomen over de bevolking verdeeld is.


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Als de inkomens precies gelijk verdeeld zijn, levert dat een diagonale lijn op. In dat geval verdient bijvoorbeeld 30% van alle personen ook 30% van het nationaal inkomen. Bij een ongelijke verdeling van de inkomens krijg je een kromme lijn (curve). In het voorbeeld laat de paarse curve zien dat 70% van de bevolking 40% van het totale inkomen verdient. Hoe dichter bij de diagonaal, hoe kleiner de inkomensverschillen in een land zijn.


Welvaart
= de mate waarin je in je behoeften kunt voorzien
kun je in geld uitdrukken
meer inkomen = meer welvaart




Welzijn
= de kwaliteit van je leven
lastig in geld uit te drukken
voorbeelden: prettige woonomgeving, liefde en vriendschap, gezondheid


Welvaart en welzijn

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BBP

Bruto binnenlands product: de totale waarde van alle geproduceerde goederen en diensten van een land in een jaar. 
-de ontwikkeling van het bbp laat zien hoe het met de economie gaat.
  • stijging bbp t.o.v. voorgaande periode = economische groei
  • daling bbp t.o.v. voorgaande periode = economische krimp



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een stijging of daling in procenten berekenen
Stijging en dalingen van  prijzen en inkomens druk je vaak in procenten uit. Een procentuele stijging of daling bereken je met de  formule:






Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
  • 3 jaar geleden kreeg je 4,= (oud) zakgeld nu 7,=(nieuw)
  • Je berekent het verschil 
  • 7-4 = 3 euro
  • dit deel je door 4,= (oud) 
  • 3:4 = 0,75
  • 0,75 x 100% = 75% stijging
  • Het kan ook een daling zijn wanneer je het jaar erop 5,= krijgt

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag! 

Maak  de opdrachten uit het leerwerkboek:
Blz. 32+33 Rekenen - rekentrainer

Daarvoor heb je nu tijd 
(dit is ook het huiswerk)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies