Herhaling woordenschat + formuleren

Welkom!
Pak je leesboek niet.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek niet.

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling

Bespreken diagnostische toets
Herhalen toetsstof met LessonUp
Zelfstandig leren / vragen stellen

Slide 2 - Tekstslide

Theorie
Verwijzen naar de- en het-woorden

Slide 3 - Tekstslide

De-woorden
mannelijk
of
vrouwelijk



Verwijzen met die of deze

Slide 4 - Tekstslide

Het-woorden
Onzijdig




Verwijzen met dit of dat

Slide 5 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 6 - Tekstslide

Verwijswoorden H2 + H4

Slide 7 - Tekstslide

Iris was nog maar een klein meisje toen ... haar eigen land verliet en naar Nederland kwam.
A
hem
B
het
C
hij
D
zij

Slide 8 - Quizvraag

Het patroon op de neus van een kat is zo uniek, dat ... gelijkstaat aan een vingerafdruk.
A
hem
B
het
C
hij
D
zij

Slide 9 - Quizvraag

We kunnen nog niet naar het zwembad, want ... is nog niet open.
A
zij
B
hij
C
het
D
die

Slide 10 - Quizvraag

'Hij ging gisteren naar een monteur, maar die kon helaas niets meer doen.'
-die- verwijst naar:
A
Hij
B
gisteren
C
een
D
monteur

Slide 11 - Quizvraag

'Voetballen is volgens Chris de mooiste sport die er bestaat!'
-die- verwijst naar:
A
Voetballen
B
sport
C
Chris
D
de mooiste

Slide 12 - Quizvraag

Vul in: De getuige legde ... verklaring af.
A
zijn
B
haar
C
zijn/haar
D
hun

Slide 13 - Quizvraag

De vereniging (v) werft ...leden in ziekenhuizen.
A
hun
B
zijn
C
haar

Slide 14 - Quizvraag

Het team heeft ... tactiek gewijzigd.
A
hun
B
haar
C
zijn

Slide 15 - Quizvraag

Dit bedrijf heeft...werknemers uitstekend geÏnformeerd.
A
hun
B
zijn
C
haar

Slide 16 - Quizvraag

Dit concern (v) heeft helaas een kwart van ... medewerkers moeten ontslaan.
A
Haar
B
Zijn
C
Hun

Slide 17 - Quizvraag

Formulering
Met welke woorden kun je verwijzen naar de mannelijke de-woorden?
A
het, zijn, dat, dit
B
hij, hem, zijn, die, deze
C
zij/ze, haar, die, deze
D
zij/ze, hen, hun, die, deze

Slide 18 - Quizvraag

Opdracht
Vul op de puntjes het juiste verwijswoord uit. Kies uit: dit, die, deze, dat.

1. Het verwijt ... je me gisteren gaf, is niet terecht.
2. De jongen ... ik zag lopen, vind ik erg leuk.
3. Waarom heb je het boek ... je zo graag wil, nog niet gekocht?
4. ... gezellige meid kun je er goed bij hebben.
5. Het huis ... al zo lang in de familie was, wordt nu verkocht.

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht
Vul op de puntjes het juiste verwijswoord in. Kies uit: hij, hem, het, zijn, zij, ze, haar, hen, hun.

1. De boze menigte (v) op het dorpsplein laat  ______ onvrede merken.
2. Waarom geeft het kabinet (o) niet meer duidelijkheid over ______ beleid?
3. Dit schilderij (o) komt het best tot _______ recht in het trapgat.
4. De vuurkorf (m) is kapot en daardoor biedt _______ geen warmte meer.

Slide 20 - Tekstslide

Formuleren H1
Zinnen correct begrenzen 
Punten, komma's en hoofdletters goed gebruiken.

Slide 21 - Tekstslide

Hoofdstuk 1: Zinnen correct begrenzen
Een tekst bestaat uit zinnen. Een zin is meestal een mededeling. Je kunt twee mededelingen samenvoegen met een verbindingswoord. Voor het verbindingswoord zet je dan een komma. 
Max en Jasper trekken veel samen op, want ze vinden dezelfde dingen leuk.

Voorbeelden van verbindingswoorden: als, doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodra, zodat

Slide 22 - Tekstslide

Goed of fout?
Veel mensen vinden het moeilijk om nee te zeggen. Omdat ze bang zijn een ander te kwetsen.
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Goed of fout?
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden verschillende landen door Duitsland bezet, hier kwamen veel mensen tegen in opstand.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quizvraag

Schrijf de zin correct over. Gebruik hoofdletters, punten en komma's:

giel en jan voetballen altijd samen buiten want ze zijn de beste vrienden van elkaar

Slide 25 - Open vraag

Schrijf de zin correct over. Gebruik hoofdletters, punten en komma's:

hoofdletters punten en kommas zijn heel belangrijk in het schrijven van een goede tekst omdat het anders onleesbaar wordt

Slide 26 - Open vraag